REKENEN - Startrekenen Vooraf deel A (oranje) - H2 - LES 1

Startrekenen Vooraf deel A
STARTREKENEN VOORAF deel A
les 1
1 / 31
next
Slide 1: Slide
RekenenPraktijkonderwijsLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with text slides.

Items in this lesson

Startrekenen Vooraf deel A
STARTREKENEN VOORAF deel A
les 1

Slide 1 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
DOEL VAN DE LES
les 1
2.1  De leerling kan getallen bij elkaar optellen met een uitkomst tot 20.
WAT HEB JE NODIG?
boek
pen of potlood

Slide 2 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
HOOFDSTUK 2 - OPTELLEN
les 1
UITLEG 14
blz. 43 
Tygo is glazenwasser.







Hoeveel ramen heeft Tygo bij elkaar 
gewassen?

Slide 3 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
2.1 OPTELLEN TOT 20
les 1
UITLEG 1
blz. 43 
Optellen betekent dat je twee of meer getallen bij elkaar optelt.
Je rekent uit hoeveel het bij elkaar is.

Bij optellen gebruik je het plusteken: +.
Je spreekt + uit als plus.

Er zitten nu 10 + 2 = 12 mensen
in de bus.

10 + 2 is een plussom.

Slide 4 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
2.1 OPTELLEN TOT 20
les 1
OPDRACHT 1
blz. 43 
Schrijf de plussom op en reken uit.







Hoeveel auto's staan er nu op de parkeerplaats?

........... + .......... = .......... auto's

Slide 5 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
2.1 OPTELLEN TOT 20
les 1
OPDRACHT 1
blz. 43 
Schrijf de plussom op en reken uit.







Hoeveel mensen zitten er nu in de trein?

........... + .......... = .......... mensen

Slide 6 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
2.1 OPTELLEN TOT 20
1.3 GETALLEN TOT 1.000
les 1
OPDRACHT 2
blz. 44 
Teken het juiste aantal koekjes in het stripverhaal.









Amira heeft .......... + ........... = ..............  koekjes

Slide 7 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
2.1 OPTELLEN TOT 20
1.3 GETALLEN TOT 1.000
les 1
OPDRACHT 3
blz. 44 
Reken uit.
Schrijf het antwoord op de bus.

Slide 8 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
2.1 OPTELLEN TOT 20
1.3 GETALLEN TOT 1.000
les 1
OPDRACHT 3
blz. 45 
Reken uit.
Schrijf het antwoord op de bus.

Slide 9 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
1.3 GETALLEN TOT 1.000
les 1
OPDRACHT 34
blz. 33

Slide 10 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
1.3 GETALLEN TOT 1.000
les 1
UITLEG 16
blz. 34 
Je kunt getallen vergelijken.
Als je getallen vergelijkt, gebruik je de woorden meer en minder.z







75 ballonnen zijn meer dan 50 ballonnen.

Slide 11 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
1.3 GETALLEN TOT 1.000
les 1
OPDRACHT 35
blz. 34 
Vul meer of minder in.
a.







40 pleisters zijn ............................ dan 24 pleisters.

Slide 12 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
1.3 GETALLEN TOT 1.000
les 1
OPDRACHT 35
blz. 34 
Vul meer of minder in.
b.







250 spijkers zijn ............................ dan 500 spijkers.

Slide 13 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
1.3 GETALLEN TOT 1.000
les 1
OPDRACHT 35
blz. 35 
Vul meer of minder in.
c.







540 gram rijst is ............................ dan 580 gram rijst.

Slide 14 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
1.3 GETALLEN TOT 1.000
les 4
OPDRACHT 36
blz. 35 
a.  Zet de getallen op volgorde van klein naar groot onder de pakken koekjes.
     48 - 24 - 32 - 18

Slide 15 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
1.3 GETALLEN TOT 1.000
les 1
OPDRACHT 36
blz. 35 
b.  Zet de getallen op volgorde van klein naar groot onder de puzzeldozen.
     300 - 180 - 1.000 - 450

Slide 16 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
1.4 GETALLEN OP DE REKENMACHINE
les 1
UITLEG 17
blz. 36 
Er zijn verschillende soorten rekenmachines.

Slide 17 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
1.4 GETALLEN OP DE REKENMACHINE
les 1
OPDRACHT 37
blz. 36 
Bekijk de toetsen op je rekenmachine.







Schroijf de cijfers 0 tot 9 op de rekenmachine hierboven.
Zet de cijfers op dezelfde plek als op je eigen rekenmachine.
Je houdt 2 toetsen over.

Slide 18 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
1.4 GETALLEN OP DE REKENMACHINE
les 1
UITLEG 18
blz. 37 
Je kunt een getal intoetsen op de rekenmachine.

Toets 350 in op de rekenmachine.

STAP 1: Toets in op de rekenmachine.


STAP 2:  Controleer op het scherm of het getal klopt.

Slide 19 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
1.4 GETALLEN OP DE REKENMACHINE
les 1
OPDRACHT 38
blz. 37

Slide 20 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
1.4 GETALLEN OP DE REKENMACHINE
les 1
OPDRACHT 39
blz. 37 
Toets in op je rekenmachine en draai de rekenmachine om.
Welk woord zie je?

Slide 21 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
TEST JEZELF
les 1
OPDRACHT 1
blz. 38 
Vul de ontbrekende huisnummers in.

Slide 22 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
TEST JEZELF
les 1
OPDRACHT 2
blz. 38 
Zet de getallen 59, 26 en 82 op de juiste plaats op de getallenlijn.

Slide 23 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
TEST JEZELF
les 1
OPDRACHT 3
blz. 38 
Schrijf in elk hokje het juiste getal.

Slide 24 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
TEST JEZELF
les 1
OPDRACHT 4
blz. 39 
Bekijk de afbeelding.

Schrijf op hoeveel elk cijfer in het getal waard is.

De 2 staat voor ........................ vrienden.

De 9 staat voor ........................ vrienden.

De 3 staat voor ........................ vrienden.

Slide 25 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
TEST JEZELF
les 1
OPDRACHT 5
blz. 39 
Vul meer of minder in.








91 pannenkoeken zijn ............................. dan 87 pannenkoeken.

Slide 26 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
TEST JEZELF
les 1
OPDRACHT 6
blz. 39 
Zet de getallen op volgorde van klein naar groot bij de colaverpakkingen.

500- 150 - 1.000 - 330

Slide 27 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
TEST JEZELF
les 1
PUZZEL
blz. 39 
Verbind de getallen van groot naar klein met elkaar.

Slide 28 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
STUDIEMETER
les 4

Slide 29 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
STUDIEMETER
les 4

Slide 30 - Slide

Startrekenen Vooraf deel A
STUDIEMETER
les 4
Volgende week toets hoofdstuk 1 Getallen.

Slide 31 - Slide