This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Lesverloop:
1. Herhaling 3.3 kruisingen
2.Leerdoelen 3.4 stambomen
3.Uitleg en oefenen stambomen
4. Toetsbespreking
5. Werken aan (huiswerk)opdrachten.
Slide 1 - Slide
Wat is het fenotype?
A
De erfelijke informatie op je chromosomen
B
Hoe je eruit ziet
Slide 2 - Quiz
Is het genotype van de larve hetzelfde als het genotype van het volwassen dier?
A
Ja
B
Nee
Slide 3 - Quiz
Homozygoot of heterozygoot?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
Slide 4 - Quiz
Wat is homozygoot dominant?
A
Aa
B
aa
C
AA
D
aA
Slide 5 - Quiz
Bij een runderen is het roodharige allel recessief en het zwartharige allel dominant. Wat is het genotype van een roodharige koe?
A
AA
B
Aa
C
aa
D
AA of Aa
Slide 6 - Quiz
Stambomen 3.4
Leerdoel:
- Je kunt uit een gegeven stamboom afleiden welke genotypen de ouders en/of nakomelingen hebben, welk allel dominant is en welk allel recessief.
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
een paar vragen om stambomen te oefenen
OF
Huiswerk nakijken.
Slide 14 - Slide
Wie zijn mannen in deze stamboom?
A
Alle personen weergegeven met een vierkant
B
Alle personen weergegeven met een rondje
Slide 15 - Quiz
Het gen voor taaislijmziekte is ...
A
Dominant
B
Recessief
C
Kan ik niet uit deze stamboom halen
Slide 16 - Quiz
In de afbeelding is een stamboom de overerving van albinisme bij een gezin weergegeven. De ouders uit dit gezin krijgen krijgen een vierde kind. Hoe groot is de kans dat dit kind pigment (dus geen albinisme) heeft?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%
Slide 17 - Quiz
Persoon nummer 4 heeft als enige blauwe ogen (genotype is bb). De rest heeft bruine ogen. Van welke personen in deze stamboom kun je met zekerheid zeggen dat ze het genotype Bb hebben?