Het onderwerp - H3

Het onderwerp.
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Het onderwerp.

Slide 1 - Slide

Instructie
Werk de slides 1 voor 1 door. Ja, je moet alles, bekijken, lezen, doen en maken.
Als je meer dan 1 antwoord moet geven, zet de antwoorden dan onder elkaar.

  • Theorie
  • Oefening
  • Uitdaging
  • Opdracht
  • Reflectie



Slide 2 - Slide

Hoe zat het ook alweer met de persoonsvorm?
Welke 3 manieren zijn er om deze te vinden?
Welke manier gebruik jij?

Slide 3 - Open question

Wat weet je van het vinden van het onderwerp?

Slide 4 - Open question

0

Slide 5 - Video

Onderwerp vinden
Het onderwerp in de zin vind je door een vraag je maken met:
Wie  (of wat)+ pv
Het antwoord = het onderwerp 

Jan fietst vandaag naar school.
Fietst  = pv
Wie fietst?  = Jan = Ow                                 
Wil je liever persoonlijk uitleg?
Loop dan even naar mijn bureau. Ik leg je het graag uit.

Slide 6 - Slide

Wat is een persoonsvorm altijd?
Weet je ook wat een onderwerp dan is?

Slide 7 - Open question

Onderwerp
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. Dus iets dat je kan doen of ervaren. 

Het onderwerp is altijd een persoon, een plant of een ding. 
Dus iets of iemand                                 
Wil je liever persoonlijk uitleg?
Loop dan even naar mijn bureau. Ik leg je het graag uit.

Slide 8 - Slide

Wat is het onderwerp in onderstaande zin:

Het is bijna vakantie.
A
het
B
is
C
vakantie

Slide 9 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin:

We vieren dan ook kerst.
A
we
B
vieren
C
kerst

Slide 10 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin:

Het jaar 2019 gaan we ook afsluiten.
A
gaan
B
we
C
het jaar 2019

Slide 11 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin:

Het jaar 2019 was een mooi jaar.
A
was
B
een mooi jaar
C
het jaar 2019

Slide 12 - Quiz

Ga terug naar bladzijde 55 van je boek. Kijk wederom naar opdracht 5. Hoeveel onderwerpen heeft deze tekst?

Slide 13 - Open question

Onderwerp
Het onderwerp kan uit meerdere woorden bestaan.     

Bijvoorbeeld:

Alle leerlingen van de Winkler Prins hebben straks vakantie.          

Let dus goed op of je alles noteert wat bij het onderwerp hoort. (!)       
Wil je liever persoonlijk uitleg?
Loop dan even naar mijn bureau. Ik leg je het graag uit.

Slide 14 - Slide

Noteer van onderstaande zin eerst de persoonsvorm en zet het onderwerp eronder.

Esther verdeelt de pizza mozzarella in zeven stukken.

Slide 15 - Open question

Noteer van onderstaande zin eerst de persoonsvorm en zet het onderwerp eronder.

Tijdens de vakantie viel mijn smartphone in het zwembad.

Slide 16 - Open question

Noteer van onderstaande zin eerst de persoonsvorm en zet het onderwerp eronder.

50.000 jaar geleden leefden in Nederland mammoeten.

Slide 17 - Open question

Noteer van onderstaande zin eerst de persoonsvorm en zet het onderwerp eronder.

Met z'n vieren hebben we de draaitafel voor de dj verplaatst.

Slide 18 - Open question

Noteer van onderstaande zin eerst de persoonsvorm en zet het onderwerp eronder.

De zeespiegel stijgt de komende eeuwen een meter.

Slide 19 - Open question

Noteer van onderstaande zin eerst de persoonsvorm en zet het onderwerp eronder.

Gisteren versierde de feestcommissie het hele plein en het gebouw.

Slide 20 - Open question

Tekstboek
Ga naar bladzijde 80 en maak opdracht 2

Slide 21 - Slide

Tekstboek - antwoorden                              Om zelf na te kijken...
1. Judith
2. Hardlopers
3. Mirjam
4. wij
5. we
6. Meneer Dorst

Slide 22 - Slide

Maak zelf een eenvoudige zin en zet daaronder wat de persoonsvorm en het onderwerp is.

Slide 23 - Open question

Tekstboek
Ga naar bladzijde 81 en maak opdracht 3

Slide 24 - Slide

Tekstboek - antwoorden                              Om zelf na te kijken...
1. de docenten deden mee met de flashmob
2. Op het sportveld verzamelen de klassen zich voor de sportdag.
3. In de dierentuin bezoeken mijn tantes altijd de leeuwen.
4. Mijn drones landden precies op het balkon.
5. In de gratis versie van Spotify horen jullie om de zoveel nummers reclame.
6. Klanten vragen de vakkenvuller om de boodschappen in te pakken.

vet = onderwerp
Onderstreept = persoonsvorm

Slide 25 - Slide

Ga naar bladzijde 81 van je boek. Lees de tekst van opdracht 4.
Hoeveel onderwerpen staan er in deze tekst?

Slide 26 - Open question

Tekstboek
Ga naar bladzijde 81 en maak opdracht 4

Slide 27 - Slide

Tekstboek - antwoorden                              Om zelf na te kijken...
1. je
2. je
3. 70.000 mensen
4. De hardloopwedstrijd
5. de gekste kostuums
6. de route
7. de oceaanbranding
8. het feest
9. verschillende bandjes
10. zij
11. deze wedstrijd
12. de inwoners
13. het evenement

Slide 28 - Slide

Hoe is het gegaan?
Hoeveel had je er goed?

Slide 29 - Open question

Tekstboek
Ga naar bladzijde 81 / opdracht 5
Haal uit elke zin de persoonsvorm en het onderwerp.
(Dit is dus anders dan er in je boek staat).

Slide 30 - Slide

Tekstboek - antwoorden                              Om zelf na te kijken...
1. pv = kregen                      o= de inwoners van Nederland
2. pv = moeten                   o = alle leerlingen van de brugklas
3. pv = is                                o = De film project X
4. pv = werd                        o = het omgewaaide schuurtje
5. pv = beklomen              o= Mijn broer, Jay en ik en nog drie vrienden
6. pv = zijn                            o= de aangebrande koekjes

Slide 31 - Slide

OPDRACHT
Bedenk een korte les, waarin jij de klas het onderwerp en de persoonsvorm gaat uitleggen. Verwerk hier ook een kleine opdracht voor de klas in (dus zorg voor interactie).
De les ga je ook geven. Je mag deze opdracht in een tweetal of alleen doen.
Je krijgt hiervoor een beoordeling in de vorm van:
goed - voldoende - onvoldoende

Je les duurt niet langer dan 10 minuten.

Slide 32 - Slide