Herhaling thema 8 - verhuizen, hoofdstuk 1+2
1 / 41
Lesson duration is: 50 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Wat gebeurt er met de jongen?
A
Hij valt uit de boom.
B
Hij valt van zijn fiets.
C
Hij gaat slapen.
D
Hij rent.
Slide 3 - Quiz
Wat maken ze kapot?
A
Het bed.
B
De deur.
C
Het raam.
D
De tafel.
Slide 4 - Quiz
Wat valt?
A
De kast.
B
De tafel.
C
De deur.
D
De spiegel.
Slide 5 - Quiz
Wat gaat kapot?
A
De hond.
B
De auto.
C
De tafel.
D
De stoel.
Slide 6 - Quiz
Gaat de sofa kapot?
A
Ja.
B
Nee.
Slide 7 - Quiz
Waarom vallen de spullen uit de vrachtwagen?
A
De deur is dicht.
B
De auto is kapot.
C
De deur is open.
D
Ze rijden te hard.
Slide 8 - Quiz
Welk dier is dit?
A
Een kat.
B
Een vogel.
C
Een muis.
D
Een hond.
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Slide
Jenny Hofman
A
Naam
B
Straat
Slide 11 - Quiz
Lieven Gevers
A
Naam
B
Straat
Slide 12 - Quiz
Venloseweg
A
Naam
B
Straat
Slide 13 - Quiz
Jagerstraat
A
Naam
B
Straat
Slide 14 - Quiz
Lies Cools
A
Naam
B
Straat
Slide 15 - Quiz
Slide 16 - Slide
6487 KS
A
Postcode
B
Plaats
Slide 17 - Quiz
Den Bosch
A
Postcode
B
Plaats
Slide 18 - Quiz
Echt
A
Postcode
B
Plaats
Slide 19 - Quiz
5684 KL
A
Postcode
B
Plaats
Slide 20 - Quiz
Eindhoven
A
Postcode
B
Plaats
Slide 21 - Quiz
Slide 22 - Slide
Wat is dit?
A
De school.
B
Het station.
C
Het huis.
D
De kerk.
Slide 23 - Quiz
Wat is dit?
A
Boos.
B
Verdrietig.
C
Moe.
D
Blij.
Slide 24 - Quiz
Wat is dit?
A
Het nummer.
B
Het numer.
C
De nummer.
D
De numer.
Slide 25 - Quiz
Wat is dit?
A
Praten.
B
Lezen.
C
Kijken.
D
Luisteren.
Slide 26 - Quiz
Wat is dit?
A
Het kus.
B
De gus.
C
De kus.
D
Het gus.
Slide 27 - Quiz
Slide 28 - Slide
De kat zit op de stoel.
A
9
B
6
C
7
D
5
Slide 29 - Quiz
De jongen speelt voetbal met vrienden.
A
6
B
7
C
5
D
4
Slide 30 - Quiz
Om hoe laat ga je morgen naar het station?
A
8
B
6
C
10
D
9
Slide 31 - Quiz
In de woonkamer staan een grote televisie en een blauwe bank.
A
12
B
10
C
11
D
9
Slide 32 - Quiz
Ik kan niet wachten tot het vakantie is en ik eindelijk uit kan slapen!
A
15
B
14
C
12
D
13
Slide 33 - Quiz
Maak een zin met 3, 4 of 5 woorden!
Slide 34 - Mind map
Slide 35 - Slide
Wat is dit?
A
Het gas.
B
De kas.
C
De stroom.
D
Het stroom.
Slide 36 - Quiz
Wat is dit?
A
Geel.
B
Blauw.
C
Rood.
D
Groen.
Slide 37 - Quiz
Wat is dit?
A
Het adres.
B
Het jaar.
C
De datum.
D
De postcode.
Slide 38 - Quiz
Wat is dit?
A
Wanneer?
B
Waar?
C
Waarom?
D
Wie?
Slide 39 - Quiz
Wat is dit?
A
Weg.
B
Andere.
C
Niet.
D
Neit.
Slide 40 - Quiz
Hoe was de les?
😒🙁😐🙂😃
