De persoonsvorm staat vooraan of na het eerste zinsdeel
Ga - je - tennissen?
Ik – ga - tennissen.
Hoofdzinnen kunnen met elkaar verbonden worden door de nevenschikkende voegwoorden en, maar, want, dus, of
Het is al laat en daarom kom ik vanavond niet bij jou.
Het is al laat, maar ik kom toch vanmiddag bij jou.