Stel je voor: je leest een betoog. In de inleiding geeft de schrijver zijn mening over gamende jongeren. Hij zegt: ''Jongeren gamen tegenwoordig veel te veel!'' Bij deze alinea past dan het functiewoord 'stelling' of 'bewering'.
Verderop in dit betoog wordt een onderbouwing gegeven van deze stelling. De schrijver zegt hier: 'Gamen heeft een slechte invloed op de slaap van de jeugd.' Aan de alinea waar dit wordt verteld, kun je het functiewoord 'argument' koppelen.
Een algemene stelling of theorie wordt nader uitgelegd of toegelicht. De schrijver geeft onder andere meer voorbeelden of meer gevolgen. Hierbij past het functiewoord 'toelichting'.
In het slot komt de schrijver op grond van het voorafgaande (argumenten of gegevens) tot een gevolgtrekking. Hier past het functiewoord 'conclusie' bij.