De auto gaat naar de schroot. Hij werkt niet meer. (zonder voegwoord)
De auto gaat naar de schroot, omdat hij niet meer werkt. (met voegwoord)
Volgende week hoef ik niet naar school. Ik heb vakantie. (zonder voegwoord)
Volgende week hoef ik niet naar school, want ik heb vakantie. (met voegwoord)
Het waait hard. Het regent. (zonder voegwoord)
Het waait hard en het regent. (met voegwoord)