Wähle das Wort, das am besten im Satz passt. (Slide onder)
Slide 4 - Slide
Hab keine Angst! Der Hund hat (bisher / deshalb / obwohl) noch niemand gebissen.
timer
0:50
Slide 5 - Open question
Ich schalte jetzt mein Handy aus, (bevor / damit / obwohl )es nicht im Kinosaal klingelt.
timer
1:00
Slide 6 - Open question
Übung 3
Wörter
Bilde zwei Gruppen von vier Wörtern, die zusammen gehören. Erkläre, warum sie zusammen gehören.
die Daten - verzweifelt - die Furcht – das Internet - sich trauen - installieren - glücklich – die Software
Slide 7 - Slide
die Daten - verzweifelt - die Furcht – das Internet - sich trauen -
installieren - glücklich – die Software
timer
0:50
Groep 1
Groep 2
Groep1
groep1
Groep1
groep 2
Groep 2
groep 2
Slide 8 - Drag question
Vul de volledige vervoeging van het werkwoord finden in de o.v.t in: ich, du, er/sie/es, wir, ihr, sie, Sie
timer
0:50
Slide 9 - Open question
Übung 4
Grammatik: Sterke werkwoorden in de tegenwoordige en verleden tijd
Vul de juiste vorm in van de werkwoorden die in de kantlijn staan.
Slide 10 - Slide
tegenwoordige tijd (o.t.t) lassen 1. Vida ______________ ihren Hund tagsüber alleine zuhause. stoßen 2. Aua! Du ______________ mit deinem Knie gegen mein Bein! werfen 3. Der Schüler ______________ den Ball über den Schulhof.
timer
0:50
Slide 11 - Open question
gehen(ovt) 1. Letzte Woche ______________ wir ins Schwimmbad. gelingen (ovt)2. Warum ______________ es mir nicht, eine Eins in Deutsch zu bekommen? schneiden (ovt) 3 . Der Friseur hat meine Haare viel zu kurz ______________.
timer
0:50
Slide 12 - Open question
Übung 5
Grammatik: Sterke werkwoorden in de tegenwoordige en verleden tijd
Zet de werkwoorden die in de kantlijn staan in de juiste tijd en vorm.
Slide 13 - Slide
tragen 1. Lotte ____________ gestern einen rosa Pulli. treffen2. Mehmet ______________ sich jeden Abend mit Mario. nehmen3. Was ______________ du alles mit in Urlaub?
timer
0:50
Slide 14 - Open question
gewinnen 1. Wer ______________ das WM-Endspiel morgen Abend? schlafen 2. Früher _________________ sie am Sonntag immer aus.
timer
0:50
Slide 15 - Open question
Übung 6
Vertaal de onderstaande zinnen in het Duits:
Slide 16 - Slide
1. Ik mag van mijn ouders maar twee uur per dag online zijn. 2. Ik moet nu de hele middag huiswerk maken; dat is heftig. 3. Op Facebook zag hij de gebruiker van een smartphone.
timer
1:00
Slide 17 - Open question
4. Ik zat de hele dag voor de tv en zag veel reclame. 5. De computer stond ergens in mijn kamer. 6. Hoewel jullie voor de tv zitten, glimlachen jullie en hopen op een spannend programma.