les 3

les 3
Herhaling

1 / 62
next
Slide 1: Slide
EconomieTertiary Education

This lesson contains 62 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 85 min

Items in this lesson

les 3
Herhaling

Slide 1 - Slide

Ruilen en de waarde van geld

Slide 2 - Slide

Leerdoelen (op bord laten staan)
  • je kent de 3 functies van geld
  • je kent de 4 technische vereisten van geld
  • je kent het verschil tussen geldwissel en bankbiljeten
  • je kent wat is fiduciair geld
  • je weet wat chartaal en giraal geld is
  • je kunt de waarde van geld op 4 manieren uitleggen

Slide 3 - Slide

Hoe noemen we het als je iets koopt met cash geld?
A
Directe ruil, giraal geld.
B
indirecte ruil, giraal geld.
C
Directe ruil, chartaal geld.
D
Indirecte ruil, chartaal geld.

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Video

3 functies van geld

Slide 6 - Slide

De functies van geld
Ruilmiddel
Rekenmiddel
Spaarmiddel

Slide 7 - Slide

Ruilmiddel

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Wat zijn de drie functies van geld?
A
Rekenmiddel, ruilmiddel en spaarmiddel
B
Ruilmiddel, betaalmiddel en spaarmiddel
C
Spaarmiddel, rekenmiddel en potmiddel
D
Spaarmiddel, rentemiddel en ruilmiddel

Slide 11 - Quiz

Markeerpunt
Geld is ontstaan om ruilen te vergemakkelijken. Het wordt ook gebruikt als rekenmiddelen en opportmiddel. Door de teachnische vereisten aan geld kan niet ieder middle as geld dienst doen. In modern economieen bestaat alleen fiduciair geld. Dit geld is gebaseerd op vertrouwen en komt als chartaal en giraal geld voor.

Slide 12 - Slide

Verschijningsvormen van geld
Technische vereisten

Slide 13 - Slide

Verschijningsvormen
4 technische vereisten van geld
  1. Deelbaar
  2. Handzaam
  3. Duurzaam
  4. Niet gemakkelijk na te maken

Slide 14 - Slide

Verschijiningsvormen
Goud en zilveren munten => geldwissel

 

Geldwissel: officieel document waarop het aantal een soort munten stond beschreven

Geldwissel => bankbiljetten


Slide 15 - Slide

Fiduciair geld:

Het geld ontleent zijn waarde aan het vertrouwen dat mensen erin hebben, en niet aan de waarde van het materiaal waarvan het gemaakt is.

Slide 16 - Slide

Giraal geld
Chartaal geld

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Maatschappelijke geldhoeveelheid
Al het girale en chartale geld in handen van niet-geldscheppende instellingen (consumenten, bedrijven en secundaire banken) heet de maatschappelijke geldhoeveelheid

De centrale bank regelt de hoeveelheid geld in een land / gebied. 



Slide 20 - Slide

Wat is chartaal geld?
A
munten
B
bankbiljetten
C
munten en bankbiljetten
D
giraal geld

Slide 21 - Quiz

Op mijn spaarrekening staat € 100.
Is dit chartaal geld of giraal geld?
A
chartaal
B
giraal
C
geen van beide
D
beide

Slide 22 - Quiz

Als je via internet met iDeal afrekent, noemen we dat
A
elektronisch betalen
B
chartaal betalen
C
giraal geld
D
witwassen

Slide 23 - Quiz

Als ik geld pin dan
A
Stijgt chartaal geld
B
Stijgt giraal geld
C
Stijgt chartaal geld en daalt giraal geld
D
Stijgt giraal geld en daalt chartaal geld

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

antwoord
30 a Het geld is niet onmiddellijk beschikbaar.


  b 28% = € 130 miljard, dus 100% = € 130 miljard / 28 × 100 = € 464,29 miljard.
  c De samenstelling verschuift van minder chartaal naar meer giraal geld.




Slide 26 - Slide

Hoeveel is geld waard?

  1. Intrinsieke waarde
  2. Extrinsieke waarde (nominale waarde)
  3. Interne waarde




Slide 27 - Slide

Intrinsieke waarde

De waarde van het materiaal waarvan het geld is gemaakt.

Slide 28 - Slide

Extrinsieke waarde (nominale waarde)

Slide 29 - Slide

Interne waarde

Koopkracht van het geld: hoeveel goederen en diensten kun je met een bepaalde hoeveelheid geld kopen?

Inflatie => daling koopkracht = met een euro minder kopen
m.a.w. interne waarde van de euro daalt door inflatie



Slide 30 - Slide

Interne waarde

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Indexcijfer

Slide 35 - Slide

Formule indexcijfers

Indexcijfer=nieuw/oud* 100
(oud= basisjaar =100)=> een cijfer

Inflatie/deflatie/procentuele verandering=
Nieuw-oud/oud* 100%= %


Slide 36 - Slide

Maak opdrachten 21 , pag 45

Slide 37 - Slide

Antwoord

Slide 38 - Slide

Waarde schommeling
Dit is wanneer de intrinsieke waarde verandert. Dus bv als een munt gemaakt is van goud.  De prijs van goud verandert. Dus deze kan schommeling. Dit leidt dat de interne waarde ook verandert. 

Slide 39 - Slide

Let op 
Chartaal geld blijft in omloop zolang de nominale waarde groter is dan de intrinsieke waarde. 
Maar bij munten kan de nominale waarde lager zijn dan de intrinsieke waarde. 

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Wet van Gresham: bad money drives out good money


Slide 42 - Slide

De externe waarde
van 20 euro is...
A
20 euro, wat op het briefje staat
B
wat je van 20 euro in NL kunt kopen
C
wat het kost om een briefje van 20 te maken
D
de wisselkoers, bijv. hoeveel dollar je ervoor krijgt

Slide 43 - Quiz

De nominale waarde
van 20 euro is...
A
20 euro, wat op het briefje staat
B
wat je van 20 euro in NL kunt kopen
C
wat het kost om een briefje van 20 te maken
D
de wisselkoers, bijv. hoeveel dollar je ervoor krijgt

Slide 44 - Quiz

De intrinsieke waarde
van 20 euro is...
A
20 euro, wat op het briefje staat
B
wat je van 20 euro in NL kunt kopen
C
wat het kost om een briefje van 20 te maken
D
de wisselkoers, bijv. hoeveel dollar je ervoor krijgt

Slide 45 - Quiz

Waar komt geld vandaan
Centrale bank bepaalt hoeveel geld er in omloop wordt gebracht.

Twee manieren:
Centrale bank maakt munten en bankbiljetten en brengt deze in omloop (=chartale geldschepping);
De centrale bank bepaalt hoeveel giraal geld de handelsbanken mogen creëren (lening).

Slide 46 - Slide

Waar komt geld vandaan?
Geldschepping= het maken van geld

Door centrale bank= de bank der banken
Centrale bank van Nederland is de Nederlandsche Bank => Europese Centrale Bank
Centrale Bank van Aruba



Slide 47 - Slide

Waar komt geld vandaan
Maatschappelijke geldhoeveelheid=
Chartale geld + girale geld in omloop
Centrale bank bepaalt hoeveel maatschappelijke geld mag toenemen.
Deze neemt toe door geldschepping.
Om inflatie laag te houden mag de maatschappelijke geldhoeveelheid niet te veel groeien.



Slide 48 - Slide

Niet-geldscheppende instellingen zijn:
- Gezinnen
- Bedrijven
- Secundaire banken

Geldscheppende instellingen zijn:
- De Centrale bank (brengt bankbiljetten in omloop)
- de Staat (brengt munten in omloop)
- De primaire banken (brengen giraal geld in omloop)

Slide 49 - Slide

Slide 50 - Video

Slide 51 - Video

Lesdoel

  • wat is giraal en wat is chartaal geld

Slide 52 - Slide

Lesdoel

  • hoe bereken je een saldo

Slide 53 - Slide

Nieuw saldo berekenen
oud saldo
+ Ontvangsten
- Uitgaven
-----------------
nieuw saldo
+ Positief saldo = Credit Saldo


 - Negatief saldo = Debet Saldo = rood staan          

Slide 54 - Slide

Slide 55 - Slide

Samenvatting
wat is directe en indirecte ruil
wat zijn de drie functies van geld
wat is giraal en wat is chartaal geld
hoe bereken je een saldo

Slide 56 - Slide

Hoe noem je munten en bankbiljetten?
A
chartaal geld
B
giraal geld

Slide 57 - Quiz

Sofian rekent bij de kassa af met zijn mobiel. Hier is sprake van...
A
Chartaal geld
B
Giraal geld

Slide 58 - Quiz

Munten en bankbiljetten noemen we?
A
giraal geld
B
chartaal geld

Slide 59 - Quiz

Wat is een ander woord voor contant geld?
A
giraal geld
B
chartaal geld

Slide 60 - Quiz

Slide 61 - Slide

Je koopt een chili chicken bij de Mc Donalds. Je banksaldo is € 36. Je betaalt € 1,-- met chartaal geld. Hoeveel heb je hierna op je bankrekening staan?
A
35
B
36
C
37

Slide 62 - Quiz