Woordenschat H2: Metafoor en personificatie (maandag 10 okt)

WELKOM 2HA

  • Zoek een plekje.
  • Pak alvast je boek.
  • Doe je schrift alvast even open, zodat ik het huiswerk kan checken en zodat we snel verder kunnen.
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

WELKOM 2HA

  • Zoek een plekje.
  • Pak alvast je boek.
  • Doe je schrift alvast even open, zodat ik het huiswerk kan checken en zodat we snel verder kunnen.

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

1. H2 Woordenschat afronden.
2. Opdracht 3 en 4.
3. Quizizz over
Woordenschat H1 en H2.
4. Bespreken wat je voor het SO van woensdag moet leren.

Wat gaan we vandaag doen?

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

  • Je weet wat het verschil tussen een vergelijking en een metafoor is.
  • Je kunt metaforen en personificaties herkennen en begrijpen.
  • Je hebt vragen kunnen stellen over het SO of over H1 en H2.
Lesdoelen

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

  •  Waarom gebruiken we vergelijkingen?
  • Twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken.
  • Een object (o) en een beeld (b).
  • 'Na de halve marathon was hij (object) zo rood als een tomaat (beeld).'

De vergelijking
De metafoor
  • Het object (o) en het beeld (b) vallen samen. Je vervangt het object helemaal voor het beeld.
  • 'Na de halve marathon was die tomaat (beeld en object) helemaal kapot.'
  • Metaforen komen ook vaak voor als spreekwoord.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

  • Je geeft een voorwerp, plant of dier (of een abstract begrip zoals liefde of verdriet). 
  • Het gevaar loert op iedere hoek.
  • De toekomst lacht me tegemoet.
  • De zon doet zijn best om tevoorschijn te komen.
  • De tijd wacht op niemand.

Een metafoor en een personificatie zijn - net als een vergelijking - vormen van beeldspraak. En beeldspraak is altijd figuurlijk taalgebruik.

De personificatie

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Het schip danst op de golven.
De personificatie

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Woordenschat H2: Opdracht 1
metafoor (M) of personificatie (P)?
a aan de voet van de berg (M
b Die engel van hiernaast (M
c Onze tuin snakt (P
d kruipt de tijd (P
e stak … zijn kop in het zand (M
f Die Citroën uit 1980 … hoestend en proestend (P
g Karel heeft … de baard in de keel (M
h kreunde de stoel (P


Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Woordenschat H2: Opdracht 2
  • Lees tekst 1 rustig door.
  • Zoek de betekenis van de woorden. Eerst uit de tekst, dan op een andere manier.
  • Metaforen en personificaties uit de tekst halen.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

al 3 zwerm (M): ongeorganiseerde bewegende groep
al 4 struikelblokken (M): problemen
al 4 hindernissen (M): problemen
al 4 wegnemen (P): ervoor zorgen dat ze verdwijnen (alleen mensen, techneuten, kunnen hiervoor zorgen, de technologie niet)
al 4 uit de voeten kunnen (M): kunnen leven
al 5 denkt (P): meent (alleen mensen kunnen denken, een bedrijf niet)
al 5 wil zetten (P): de wens heeft om te zetten (alleen mensen kunnen iets willen, een organisatie niet)
al 6 hard bezig is (P): er alles aan doet (alleen levende wezens kunnen ergens mee bezig zijn, een Tesla niet)
al 6 veroveren (P): met geweld de macht grijpen (alleen levende wezens kunnen veroveren, een Tesla niet)



Woordenschat H2: Opdracht 2

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

  • Spreekwoorden maken en de juiste betekenis zoeken.
  • Al deze spreekwoorden zijn metaforen en dus een vorm van beeldspraak.
  • Bijvoorbeeld:
    Pet – Hij gooit er met de pet naar. (Hij doet zijn best niet of hij toont geen inzet).




Opdracht 3

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

a) Wie de schoen past, trekke hem aan
Wie schuldig is, moet zich aangesproken voelen.
b) Het loopt met een sisser af.
Het probleem leek heel groot, maar viel uiteindelijk mee.
c) Hij heeft een gat in zijn hand.
 
Hij geeft te gemakkelijk geld uit.
d) Ze trekt zich de haren uit het hoofd.
Ze heeft er enorm veel spijt van.
e) Ze draagt het hart op de tong.
 
Ze zegt direct wat ze denkt, zonder erbij na te denken.






Woordenschat H2:
 Opdracht 3

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

f) De laatste loodjes wegen het zwaarst. Het laatste gedeelte van iets is het moeilijkst.
g) Het mes snijdt aan twee kanten.
Het levert dubbel voordeel.
h) Dat is het neusje van de zalm.
Dat is de allerbeste kwaliteit.
i) Hij gooit er met de pet naar.
Hij doet zijn best niet.
j) Ze haalt me de woorden uit de mond. 
Ze zegt wat ik net wilde zeggen





Woordenschat H2: Opdracht 3

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

  • De betekenis van de twaalf woorden uit de tekst afleiden.
  • Zoek drie metaforen en drie personificaties in de tekst. Let op: spreekwoorden zijn vaak ook metaforen.
Opdracht 4

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Vraag 1/2
1 gevels: voorkanten van gebouwen
2 monumenten: oude gebouwen; overblijfsels van een vroegere cultuur
3 reliëf: oneffenheid
4 wirwar: doolhof
5 bedrijfsactiviteiten: beroepen
6 concurrentie: strijd tussen vakgenoten
7 functioneerden: dienden; werkten
8 religieuze: kerkelijke
9 politieke: te maken hebbend met regeringsbeleid
10 overtuiging: mening; inzicht
11 raadplegen: gebruiken voor advies
12 historici: geschiedkundigen; geschiedenisdeskundigen

Woordenschat H2: Opdracht 4

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Vraag 3
al 1 zegt (P): betekent
al 1 in het oog springend (M): de aandacht trekkend
al 1 houvast (M): steun; hulpmiddel
al 1 kronkelende (P): slingerende
al 2 vertellen (P): laten zien (de makers of opdrachtgevers ervan vertellen iets, niet de stenen)
al 2 leven (P): betekenis krijgen (geschiedenis kan niet leven)
al 2 om de hoek kijken (P en M): tevoorschijn komen; naar voren komen (concurrentie kan niet kijken; dat kunnen alleen levende wezens)
al 4 thuis te brengen (M): te begrijpen
al 4 in kaart gebracht (M): opgeschreven
al 4 kleur gegeven (M): begrijpelijk gemaakt; betekenis gegeven


Woordenschat H2: Opdracht 4

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Quizizz.com

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Wat is in deze vergelijking het beeld (b) en wat is het object (o)?
Het Nederlands elftal heeft gevochten als een leeuw.

Slide 20 - Open question

Object = het Nederlands elftal
Beeld = een leeuw
Wat is in deze vergelijking het beeld (b) en wat is het object (o)?
Mijn neefje werkt al jarenlang als een paard.

Slide 21 - Open question

Object = mijn neefje
Beeld = een paard
Kies de juiste vorm van beeldspraak bij de zin: Vergelijking, metafoor of personificatie?

Mijn oom kan praten als Brugman.
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Kies de juiste vorm van beeldspraak bij de zin: Vergelijking, metafoor of personificatie?

Hoge bomen vangen veel wind.
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Kies de juiste vorm van beeldspraak bij de zin: Vergelijking, metafoor of personificatie?

Na die intensieve wedstrijd lachte het bier me toe.
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Vergelijking, metafoor of personificatie?
'De vaatwasser weigerde mee te werken.'

Slide 25 - Open question

Personificatie. 
Wat betekent de volgende vergelijking?
Leven als God in Frankrijk.

Slide 26 - Open question

leven als God in Frankrijk: zorgeloos, gemakkelijk leven
  • Je weet wat het verschil tussen een vergelijking en een metafoor is.
  • Je kunt metaforen en personificaties herkennen en begrijpen.
  • Je hebt vragen kunnen stellen over het SO of over H1 en H2.
Lesdoelen

Slide 27 - Slide

This item has no instructions