Recap unit 4 grammar 2K

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b, k, g
• Leerjaar 2

Engels

Grammar Recap Unit 4

bezit

(possession)

Meervoud

Bezit enkelvoud

Bezit meervoud

De pen van Sophie

1. Sophies pen
2. Sophie's pen
3. Sophies' pen
4. the pen of Sophie

De scooter van Lucas

1. Lucas' scooter
2. Lucas's scooter
3. Lucas scooter's
4. The scooter of Lucas

Het huis van James

De boeken van de kinderen
(boeken: Books, Kinderen: Children)

het bot (bone) van de hond

het bot (bone) van de honden

Hoe goed snap je 'bezit'?

😒🙁😐🙂😃

Present Continuous

Present Continuous

When you are doing something right now:

- I am learning English

- You are listening to a story

- He is watching a TV show

Present Continuous

Always use a form of 'to be' and verb + ing

I am walking

You are listening

He/she/it is talking

We are gaming

You are playing

They are reading

Present Continuous

Look for signalwords:

Right now

As we speak

Currently

At the moment

Present Continuous

Quiz time!

Choose the correct form of the present continuous

We ... the dishes right now

1. are doing
2. was doing
3. are do
4. was do

Look! They ... him his present

1. are give
2. were give
3. are giving
4. were giving

I ... a book for school right now

1. am read
2. am reading
3. was read
4. was reading

She ... her bag all by herself as we speak

1. is carrying
2. was carried
3. was carrying
4. is carry

He ... in the Alps this weekend

1. is skied
2. was skiing
3. was skied
4. is skiing

Tommy ... a lovely sweater for his daughter

1. is knot
2. was knitting
3. is knitting
4. was knitted

Hoe goed snap je de present continuous?

😒🙁😐🙂😃

... do you want, pizza or a hamburger?

1. Which
2. What
3. Who
4. How

... is the biggest country in the world?

1. Which
2. What
3. Who
4. How

....... did you get for your birthday?

1. What
2. Which

.... book did you read first, Harry Potter or The Hunger Games?

1. What
2. Which

... is he working on?

1. What
2. Which

...is the answer to that question?

1. What
2. Which

'What' gebruik je als het gaat om algemene vragen of over een keuze met onbeperkte opties.

1. True
2. False

'What' gebruik je als het gaat om algemene vragen of over een keuze met onbeperkte opties.

1. True
2. False

'Which' gebruik je als een vraag gaat over een keuze met maar een paar opties.

1. True
2. False

Vraagwoorden

Weet jij al wat Engelse vraagwoorden zijn? Schrijf er zoveel mogelijk op.

Wanneer gebruik je het?

• Om vragen te stellen, kun je vragende voornaamwoorden gebruiken.
• De vragende voornaamwoorden staan altijd aan het begin van de vraag.

Welke zijn er allemaal?

who

what

where

when

why

how

Welke zijn er allemaal?

wie

wat

waar

wanneer

waarom

hoe

... are those people?

1. Who
2. Why
3. What
4. When

... is my bike?

1. Why
2. Who
3. When
4. Where

... are you angry?

1. When
2. Why
3. Who
4. How

... is your dad?

1. Why
2. When
3. How
4. Where

________ were you born? In August or September?

1. How
2. What
3. Why
4. When

Hoe goed snap je de vraagwoorden?

😒🙁😐🙂😃

Aanwijzende voornaamwoorden

Dit boek = THIS book

Dat boek = THAT book

Deze boeken = THESE books

Die boeken = THOSE books

That/this/these/those

HERE = DICHTBIJ

één ding                                             this phone, this party

this bag, this table

meer dingen                                    these shoes, these dogs

these chairs, these girls

this phone

these shoes

THERE -  VER(DER) WEG

één ding: that car
                     that window

meer dingen: those trees                                         those birds

this/these als je iets dichtbij aanwijst

that/those als je iets ver(der) weg aanwijst

this phone 

these shoes

that car

those birds

here

over there

Hoe goed snap je de aanwijzende voornaamwoorden?

😒🙁😐🙂😃