Is de wereldhandel een succes?_4vmbo_4.1 en 4.2 ontwikkelingslanden

Agenda les
  • Leerdoelen paragraaf 4.1 en 4.2
  • uitleg paragraaf 4.1 en 4.2
  • Zelf aan de slag
1 / 42
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 42 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Agenda les
  • Leerdoelen paragraaf 4.1 en 4.2
  • uitleg paragraaf 4.1 en 4.2
  • Zelf aan de slag

Slide 1 - Slide

Leerdoelen paragraaf 4.1 en 4.2
  • Je kent de oorzaken van groei wereldhandel
  • Je kent verschillende handelsblokken
  • Je weet wat waarom BBP per hoofd inkomen niet juiste graadmeter is
  • Je kent de kenmerken van onderontwikkeling;
  • Je kunt de ontwikkelingslanden indelen

Slide 2 - Slide

4.1 Oorzaken groei wereldhandel
  • Enorm gedaalde transportkosten door snellere en grotere vervoermiddelen
  • Internationale arbeidsverdeling sterk toegenomen
    - betere communicatie
    - lagere transportkosten
    - steeds meer internationaal opererende bedrijven
    - lagelonenlanden; landen met lage lonen in vergelijking met rijke landen.
  • WTO (= World Trade Organization)
    Organisatie die de wereldhandel bevordert

Slide 3 - Slide

4.1 Handelsblokken
  • EU
  • NAFTA (North American Free Trade Association)
    - VS, Canada en Mexico.
  • wereldwijd 10 handelsblokken 
  • hebben veel macht binnen de wereldhandel
  • verdienen daar veel geld mee.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

4.1 Ongelijke verdeling welvaart
BBP en BBP per hoofd is niet juiste graadmeter omdat:
  • de prijzen verschillen enorm per land.
  • niveau van zelfvoorziening is vercshillend
  • BBP per hoofd zegt niks over de inkomensverdeling binnen een land
  • Het BBP laat niet zien wat de kosten zijn in een land
  • BBP zegt niks over de ontwikkeling van de gezondheidszorg, het onderwijs, de infrastructuur, de bevolkingsgroei.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Link

4.2 Kenmerken Onderontwikkeling
  • Laag inkomenper hoofd van de bevolking.
  • Grote werkloosheid
  • Ondervoeding
  • Snelle bevolkingsgroei
  • gebrekkige medische zorg
  • Analfabetisme
  • Urbanisatie
  • Monocultuur (=eenzijdige ec. structuur)
  • Ongelijke inkomensverdeling
  • Slechte positie op wereldmarkt en schuldenlast

Slide 8 - Slide

4.2 Indeling ontwikkelingslanden
  1. MOL's (minst ontwikkelde landen)
  2. schuldenlanden met hoge schulden met veel rente en aflossingsverplichtingen.
  3. NIL's (nieuwe industrielanden)
    - hebben veel grondstoffen en industriesector groeit hard.
    - BRIC landen (Brazilië, Rusland, India en China)
  4. Opec landen 
    - olie belangrijkste exportproduct

Slide 9 - Slide

4.2 Vicieuze circel
  • weinig inkomen
  • geen moderne ontwikkelingen
  • productie laag
  • verkopen weinig producten
  • blijft inkomen laag

Slide 10 - Slide

Zelf aan de slag
  • Lees paragraaf 4.1 en 4.2
  • Maak opgaven par 4.1:  2, 4 t/m 9
  • Maken opgaven paragraaf 4.2: 1, 3, 5 t/m 8

Slide 11 - Slide

Agenda les
  • terugblik vragen par 2.1 en 2.2
  • Leerdoelen paragraaf 4.3
  • Uitleg paragraaf 4.3
  • Zelf aan de slag

Slide 12 - Slide

Vraag 6 b par 4.1
Leg uit dat als er economische groei is in een land, niet het BBP per hoofd van de bevolking automatisch stijgt.
  1. Als de bevolking net zo hard groeit als, of harder groeit dan het bbp, blijft het bbp per hoofd gelijk of wordt het kleiner.
  2. Berekening: bbp = 100, bevolking = 20; bbp per hoofd = 5.
    Als beide stijgen met 10%, blijft het bbp per hoofd gelijk. Want 110: 22 = 5

Slide 13 - Slide

Vraag 7 par 4.1
India        2005             (x 1 miljoen)                         
Bbp in $                Inwoners                  Bbp/hoofd 
834.036                1.094,5                      762 
Nederland
  2005
Bbp in $               Inwoners                   Bbp/hoofd
638.471                16,3                              39.170

Slide 14 - Slide

Vraag 8 blz 103
  • € 14.620 miljard : 309,8 miljoen = € 47.192 (14.620 miljard = 14.620.000 miljoen);  
  • € 9,6 miljard (= 9.600 miljoen): € 2.594 = 3,7 miljoen; (want bbp per hoofd x aantal inwoners= 9,6 miljard) 
  • 3,5 miljoen  € 177 = € 0,6195 miljard;  
  • € 20,210 miljard : 4,3 miljoen = € 4.700 

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Vraag 9 blz 103
  • b. De inkomensverdeling is in 2009 niet heel veel beter dan in 2006. In ieder geval heeft de armste 20% het niet beter in 2009.
  •  c 2006: $ 93,304 miljard : 100 x 3,88 = $ 3,62 miljard;
    2009: $ 126,923 miljard : 100 x 3,90 = $ 4,95 miljard.
  •  d 2006: $ 93,304 miljard : 100 x 53,97 = $ 50,361 miljard;
    2009: $ 126,923 miljard : 100 x 52,55 = $ 66,698 miljard
  •  e 29.546.963 : 100 x 20 = 5.909.393 personen;
    bbp per hoofd armste 20%: $ 4,95 miljard : 5.909.993 = $ 837,65;
    bbp per hoofd rijkste 20%: $ 66,698 miljard : 5.909.393 = $ 11.286,78

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Vraag 6 4.2 blz 107
  • a $ 8.781 miljoen – $ 6.074 miljoen = $ 2.707 miljoen
  •  b $ 2.707 miljoen : $ 6.074 miljoen X 100% = 44,6%
  •  c bbp per hoofd 2006: $ 6.074 miljoen : 13,4 miljoen = $ 453,28;
    2010: $ 8.781 miljoen : 14,7 miljoen = $ 597,35.
    Verschil: $ 597,35 – $ 453,28 = $ 144,07 toename
  •  d $ 144,07: $ 453,28 x 100% = 31,8%
  •  e Omdat de bevolking ook is gegroeid moet het nieuwe bbp met meer mensen worden gedeeld. Daarom groeit het bbp per hoofd minder hard dan het absolute bbp.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Leerdoelen paragraaf 4.3
  • Je kent de interne en externe oorzaken van onderontwikkeling;
  • Je kunt de ruilvoet van een land berekenen en interpreteren;
  • Je kent de gevolgen van onderontwikkeling

Slide 21 - Slide

4.3 Interne oorzaken armoede en onderontwikkeling
  • Slechte scholing
  • Moeilijke natuurlijke omstandigheden
  • Handel afhankelijk van één of meer producten
  • Slechte infrastructuur
  • Veel rampen en conflicten
  • Corruptie
  • Snel groeiende bevolking

Slide 22 - Slide

4.3 Externe oorzaken armoede en onderontwikkeling
  • Protectiemaatregelen
  • Verslechtering van de ruilvoet
    (prijspeil export : prijspeil import)
  • De internationale schuldpositie
    - schuldenproblematiek ; als landen zoveel schulden hebben dat zij al moeite hebben om de rente te betalen.

Slide 23 - Slide

De gevolgen van onderontwikkeling
  1. Armoede
  2. Werkloosheid
  3. Lage levensverwachting
  4. Politieke instabiliteit
  5. Internationale schuldpositie

Slide 24 - Slide

Berekenen ruilvoet

Slide 25 - Slide

Zelf aan de slag
  • Lees paragraaf 4.3 2 t/m 6
  • Maak opgaven par 4.3: 2 t/m 6.
  • Kijk opgaven par 4.1 en 4.2 na met andere kleur pen

Slide 26 - Slide

4.4 Soorten hulp
  1. Noodhulp
  2. Structurele hulp
    a. niet-financiële hulp
    * materiële hulp
    * niet-materiële hulp
    b. Financiële hulp
    * Wereldbank en IMF (Internationaal Monetair Fonds)
    * zachte leningen; rente op bestaande leningen wordt verlaagd of de schulden worden kwijtgescholden.

Slide 27 - Slide

4.4 Hoe kun je schuldhulp verdelen?
Wie geeft de hulp?
a. Regeringen
b. Non-gouvernementele organisaties (NGO's)
* Rode Kruis
* Oxfam Novib
* Artsen zonder grenzen
c. Privépersonen en organisaties

Slide 28 - Slide

Op basis van aantal landen
  1. Bilaterale hulp:
    Twee landen zijn betrokken bij hulp.

  2. Multilaterale hulp:
    - Meerdere partijen bij betrokken
    - Unicef ontvangt geld van meerdere landen en biedt hulp aan meerdere landen

Slide 29 - Slide

4.4 Voorwaarden aan hulp
  1. Ongebonden hulp
    Hulp waarvoor het ontwikkelingsland niets hoeft terug te doen.

  2. Gebonden hulp:
    Hierbij zijn voorwaarden verbonden aan de hulp.

Slide 30 - Slide

Zelf aan de slag
  • Lees paragraaf 4.4
  • Maak opgaven par 4.4: 2, 3, 4, 6a en 6b, 7 ,8, 11 en 12
  • Kijk opgaven par 4.3 na met andere kleur pen

Slide 31 - Slide

4.5 Niet helpen, maar niet handelen
Fair trade: handel waarbij de producent een aantal voordelen heeft, waaronder een prijs die hoger is dan de vaste bodemprijs.
Trade, not aid: Het principe dat ontwikkelingslanden meer geholpen zijn met (eerlijke) handel dan met alleen hulp.



Slide 32 - Slide

Zoveel mogelijk vrijhandel voor ontwikkelingslanden door:
  • opheffen protectionisme (opheffen handelsbelemmeringen) d.m.v. sluiten handelsovereenkomsten.

  • Grondstofovereenkomsten; contracten die een paar jaar geldig zijn.

  • Buffervoorraden; handelsvoorraden die worden bewaard bij overschotten en die worden vrijgegeven bij tekorten.(wordt niet meer gebruikt door onstaan termijnhandel).

Slide 33 - Slide

Microkrediet
  • Kleine lening voor kleine plaatselijke ondernemingen in ontwikkelingslanden.
  • 98% van de leningen wordt terug betaald.

Slide 34 - Slide

Indexcijfers 4.6
Met indexcijfers kun je gegevens met elkaar vergelijken, waarbij je het basisjaar als uitgangspunt neemt.
Het basisjaar heeft altijd het indexcijfer 100. 

Indexcijfers lijken op percentages. Het is ook een verhoudingsgetal.

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Zelf aan de slag
  • Lees paragraaf 4.5
  • Maak opgaven par 4.5: 2 t/m 15
  • Kijk opgaven par 4.4 na met andere kleur pen

Slide 37 - Slide

Zelf aan de slag met indexcijfers
  • Maak nu van par 4.6 opgave 3a,b, 4, 5 , 6a en 6d blz 121 e.v.
  • Je hebt 20 minuten
timer
20:00

Slide 38 - Slide

Par 4.6 opg 3
1a. (€ 13,80 : € 10) x 100 = 138
1b. (€ 8,50 : € 10) x 100 = 85
 1c
Inkomen Index 
2010    € 10,00   100
2011    € 12,50    125
2012    € 13,80    138
2013    € 8,50        85

Slide 39 - Slide

Par 4.6 opg 4 c en d
4c. (1.563.698 – 1.617.869) : 1.617.869 x 100% = –3%

4d. Het veranderingspercentage is even groot als het verschil tussen de indexcijfers van augustus en december.
Is alleen omdat je met het basisjaar vergelijkt.

Slide 40 - Slide

Par 4.6 opg 5a

Slide 41 - Slide

Par 4.6 opg 5b en 6a
5b. Vier landen hebben een constante, stijgende trend. Alleen het bbp per hoofd in Zimbabwe daalt eerst.
6a. Gemiddeld inkomen per hoofd in het gezin van Jonathan in 2011: $ 3.500 : 7 = $ 500; 
dan $ 500 : $ 480 x 100 = 104, dus hoger.
6d. 2012: $ 2.450 : 100 x 85 = $ 2.082,50; 
2013: $ 2.450 : 100 x 74,8 = $ 1.832,60


Slide 42 - Slide