Sterke werkwoorden met 'a' en 'e' in de stam

Starke und regelmäßige Verben

1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Starke und regelmäßige Verben

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Aan het eind van de les kun je zeggen:
-welke veranderingen er optreden bij een sterk werkwoord
-kun je deze toepassen

Slide 2 - Slide

Starke Verben in o.t.t


(in NL sterk in Duits ook)

(sterk ww heeft klankverandering in de v.t)

stamm +

ich  - e

du   - st

er,sie- t

wir  - en

ihr       -t

sie,Sie -en

Slide 3 - Slide

Starke Verben mit -a im Stamm


Diese bekommen eine Änderung von a-> ä


schlafen- ich schlafe- du schläfst- er schläft


tragen- ich trage- du trägst- er trägt

Slide 4 - Slide

DUS !

Fahren

ich fahre             wir fahren

du fährst         ihr fahrt
er,sie,es fährt            sie/Sie fahren

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

stamm mit -e

Starke Verben mit -e (klinkt kort) im Stamm bekommen -> i

helfen- du hilfst, er,sie,es hilft


bij lange klank (ee) bekommt es -> ie

lesendu liest, er,sie,es liest 


Verandering stamklinker alleen bij:  du, er,sie ,es



Slide 7 - Slide

Let op

Bij werden, geben en nehmen verandert de lange 'e' in 'i', niet in 'ie'.!!


gehen is een uitzondering (gewoon 'du gehst')

Slide 8 - Slide

samengevat

Sterk ww- hoor je door klankverandering

korte klank -e- in het sterke ww -> -i

lange klank -ee- in het sterke ww -> -ie



Sterke ww met -a in de stam wordt

bij: du, er, sie,es (man)

Slide 9 - Slide

Wanneer komt de verandering '-ie'?
A
Bij een korte 'e'-klank
B
Bij een lange 'ee'-klank

Slide 10 - Quiz

Wat gebeurt er bij een korte klank in het werkwoord?
A
een '-e' wordt 'i'
B
een '-e' wordt 'ie'
C
een '-e' blijft zo
D
Ik doe niet moeilijk en schrijf maar wat op

Slide 11 - Quiz

du (helfen)
A
helfst
B
hilfst
C
hilft
D
helfest

Slide 12 - Quiz

er (schlafen)
A
schlaft
B
schlift
C
schläft
D
schläfest

Slide 13 - Quiz

er (fahren)
A
fahrt
B
fihrt
C
fähret
D
fährt

Slide 14 - Quiz

ihr (fahren)
A
fahrt
B
fihrt
C
fähret
D
fährt

Slide 15 - Quiz

du (sehen)
A
sihst
B
seht
C
siehst
D
sieht

Slide 16 - Quiz

sie (geben) e.v
A
gebt
B
gibst
C
gibt
D
giebst

Slide 17 - Quiz

Hoe zou jij aan een ander uitleggen hoe de sterke werkwoorden met een a of e in de stam werken? Leg het in hele zinnen uit.

Slide 18 - Open question