Woordsoorten t/m voorzetsel

Woordsoorten herhalen
+ instructie voorzetsel
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Woordsoorten herhalen
+ instructie voorzetsel

Slide 1 - Slide

Inhoud van deze les
Lesdoel: aan het eind van de les heb je de woordsoorten tot nu toe herhaald en weet je wat een voorzetsel is. 

  • 10 minuten lezen
  • Wat weet je nog? 
  • Instructie en oefenen
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Welke woordsoorten ken je?

Slide 3 - Mind map

Geef een voorbeeld van
een bijvoeglijk naamwoord.

Slide 4 - Mind map

Geef een voorbeeld van
een zelfstandig naamwoord

Slide 5 - Mind map

Geef een voorbeeld van
een voorzetsel.

Slide 6 - Mind map

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Aan
het
water
zat
een
slaperige
visser.

Slide 9 - Drag question

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Op
maandag
zit
Naomi
aan
de
kassa.

Slide 10 - Drag question

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Na
de
sportles
krijgt
Abdullah
dorst.
intensieve

Slide 11 - Drag question

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Jules
heeft
voor
zijn
verjaardag
een
nieuwe
scooter
gekregen.

Slide 12 - Drag question

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Papa
wil
met
een
ouderwetse
trein
door
Duitsland
reizen.

Slide 13 - Drag question

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
In
de
app
vroeg
Denise
de
opdracht
van
het
wiskundehuiswerk.

Slide 14 - Drag question

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
In
de
app
vroeg
Denise
de
opdracht
van
het
wiskundehuiswerk.

Slide 15 - Drag question

Sleep de kenmerken van de woordsoorten naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
Een eigennaam is een vorm van deze woordsoort.
Deze woordsoort zegt iets over het ZN.
Deze woordsoort staat meestal vóór het ZN.
Deze woordsoort heeft een korte en een lange vorm.
Je kunt vaak de trappen van vergelijking erop toepassen.
Er bestaat ook een stoffelijke variant van deze woordsoort.

Slide 16 - Drag question

Maak een zin met een:
bijvoeglijk naamwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, voorzetsel en een werkwoord.

Slide 17 - Open question

Maak een andere zin met een:
bijvoeglijk naamwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, voorzetsel en een werkwoord.

Slide 18 - Open question

Maak een andere zin met een:
bijvoeglijk naamwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, voorzetsel en een werkwoord.

Slide 19 - Open question

Evaluatie van de les
Lesdoel: aan het eind van de les heb je de woordsoorten tot nu toe herhaald en weet je wat een voorzetsel is. 

  • Heb jij nog vragen? 


Slide 20 - Slide