4VWO_Chapitre 1_Toetsvoorbereiding

Programme
29 octobre

Grammaire C:
les comparaisons

Questions
1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Programme
29 octobre

Grammaire C:
les comparaisons

Questions

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Les comparaisons

le comparatif =
vergelijking / vergrotende trap

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Le superlatif

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Théo est (groter) que Julien.

Slide 9 - Open question

Aimée est (gevoeliger) que Julie.

Slide 10 - Open question

Laura est (het spontaanst)

Slide 11 - Open question

François a (de beste) notes.

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Questions

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Passé composé
ER werkwoorden = hulpwerkwoord & stam + é
j'ai parlé
IR werkwoorden = hulpwerkwoord & stam + i
j'ai choisi
RE werkwoorden = hulpwerkwoord & stam + u
j'ai vendu

Slide 17 - Slide

Imparfait = verleden tijd

Stam = nous-vorm - ONS

nous écoutons > nous écout
nous finissons > nous finiss
nous avons > nous av
Uitgangen

AIS
AIS
AIT

IONS
IEZ
AIENT

Slide 18 - Slide

Futur = toekomende tijd
(zullen)

Regelmatige werkwoorden
Stam = hele werkwoord
Je regarderai
tu finiras

Onregelmatige ww = onregelmatige futur


Uitgangen

AI
AS
A

ONS
EZ
ONT


Slide 19 - Slide

Conditionnel
(zouden)

Regelmatige werkwoorden
Stam = hele werkwoord
je regarderais

Onregelmatige ww = onregelmatige stam (maar dezelfde als futur)

Uitgangen
(zelfde als imparfait)

AIS
AIS
AIT
IONS
IEZ
AIENT

Slide 20 - Slide

Grammaire A
Les verbes pronominaux

Wederkerende werkwoorden vervoeg je net als regelmatige werkwoorden maar dan met
me / te / se / nous / vous / se ervoor.
Présent = Je me couche

P.C. = Je me suis couché
(altijd hulpww. être)
Imp. = Je me couchait

Futur = je me coucherai

Cond. = je me coucherais

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

être = zijn
passé composé = j'ai été (ik ben geweest)
imparfait = j'étais (ik was)
futur = je serai (ik zal zijn)
conditionnel = je serais (ik zou zijn)

Slide 23 - Slide

Avoir = hebben
p.c. = j'ai eu (ik heb gehad)
imp. = j'avais (ik had)
futur = j'aurai (ik zal hebben)
cond. = j'aurais (ik zou hebben)

Slide 24 - Slide

Aller = gaan
p.c. = je suis allé (ik ben gegaan)
imp. = j'allais (ik ging)
futur = j'irai (ik zal gaan)
cond. = j'irais (ik zou gaan)

Hulpwerkwoord = être = règle d'accord
vr + e & mv. + s

Slide 25 - Slide

Faire = maken/doen
p.c. = j'ai fait (ik heb gemaakt)
imp. = je faisais (ik maakte)
futur = je ferai (ik zal maken)
cond. = je ferais (ik zou maken)

Slide 26 - Slide