Quiz theorie kennistoets

Herhaling theorie voor de kennistoets
1 / 25
next
Slide 1: Slide
OnderwijsassistentenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Herhaling theorie voor de kennistoets

Slide 1 - Slide

Wat wordt bedoeld met de leefwereld van het kind?
A
De wereld waarin een kind leeft.
B
De thuissituatie van een kind.
C
De dingen die een kind interessant vindt.
D
De waarden en normen die een kind thuis meekrijgt.

Slide 2 - Quiz

Wat is inleven?
A
Meeleven met een ander
B
Je verplaatsen in een ander
C
Laten zien dat je om een ander geeft
D
De emoties van een ander lezen.

Slide 3 - Quiz

Inleven
Inleven is je bewust zijn van de gevoelens en de behoeftes van een ander en hiermee rekening houden. 

Inleven is begrip tonen.

Slide 4 - Slide

Waarom is aandacht zo belangrijk?
A
Voorkomt op de verkeerde manier aandacht vragen
B
Een kind luistert dan beter.
C
Geeft bij het kind het gevoel van geborgenheid en veiligheid.
D
Het kind ontwikkelt zich lichamelijk beter.

Slide 5 - Quiz

Aandacht
Ieder kind heeft aandacht nodig en heeft recht op aandacht. Aandacht geven betekent dat je volledig aanwezig bent. Dit houdt in dat je niet ondertussen met andere dingen bent. (met je telefoon bijvoorbeeld)

Slide 6 - Slide

Op welke manier kun je kindgericht werken?
A
Aansluiten bij de leefwereld /belevingswereld
B
Aansluiten op de behoeften en ontwikkeling van het k.
C
De juiste pedagogische vaardigheden inzetten.
D
Alle antwoorden zijn goed,

Slide 7 - Quiz

Wat is het doel van opvoeden?
A
Een kind normen en waarden bijbrengen.
B
Een kind de juiste scholing meegeven.
C
Het kind sociale vaardigheden aanleren.
D
Het kind begeleiden in hun ontwikkeling naar volwassenheid.

Slide 8 - Quiz

Opvoeden
Het handelen van een opvoeder ten opzichte van het kind, met als doel het kind te begeleiden in zijn ontwikkeling in de richting van volwassenheid. 

Behalve een kind tot zelfstandigheid te brengen is ook socialisatie een belangrijk doel van de opvoeding. 

Slide 9 - Slide

Wat werkt effectiever?
A
Belonen van ongewenst gedrag
B
Straffen van ongewenst gedrag
C
Belonen van gewenst gedrag.
D
Straffen van gewenst gedrag

Slide 10 - Quiz

Belonen
Het geven van een beloning heeft effect op het gedrag van kinderen en op het beeld dat ze van zichzelf hebben. Beloning en waardering zijn goed voor de ontwikkeling van het zelfbeeld: het kind weet hierdoor wat het goed doet en dat dat gewaardeerd wordt, en hoeft niet op een negatieve manier aandacht te vragen. 

Slide 11 - Slide

Wat wordt bedoeld met structureren?
A
Goed plannen van je werkzaamheden.
B
Inzicht hebben in je eigen handelen.
C
Goed kunnen samenwerken met collega’s
D
Het bieden van regelmaat aan kinderen

Slide 12 - Quiz

Structureren
Hierbij gaat het om regels, routines en rituelen waarmee de opvoeder regelmaat kan bieden.

Slide 13 - Slide

Wat wordt bedoeld met autonomie?
A
Het zelf bepalen wie je bent en wat je doet.
B
Dat je zelfverzekerdheid uitstraalt.
C
Dat je motorisch goed ontwikkelt.
D
Dat je op zoek bent naar wie je bent.

Slide 14 - Quiz

Respect voor autonomie
Als je respect hebt voor de autonomie van een kind dan betekend dit dat je respect hebt voor de eigenheid van het kind, voor wie het kind is en voor wat het kind wil. Op deze manier stimuleer je kinderen zoveel mogelijk zelf te doen.

Slide 15 - Slide

Een kind heeft keelpijn, jeukende rode vlekjes en is verkouden. De vlekjes beginnen in het gezicht en op de romp en breiden zich daarna uit over de armen en benen.
Welke kinderziekte heeft dit kind?

A
Mazelen
B
Roodvonk
C
Rode hond
D
Waterpokken

Slide 16 - Quiz

Een kind is hangerig. Het heeft felrode bultjes die beginnen op de wangen en breiden zich uit over het hele lichaam. Ook heeft het kind een beetje koorts.
Welke kinderziekte heeft dit kind?

A
Mazelen
B
Vijfde ziekte
C
Rode hond
D
Zesde ziekte

Slide 17 - Quiz

Wanneer spreken we van een gedragsprobleem?
A
Gedragsproblemen worden aangeleerd door de omgeving
B
Gedragsproblemen ontstaan bij de geboorte.
C
Gedragsproblemen ontstaan door aanleg.
D
Gedragsproblemen zijn later ontstaan door factoren in de omgeving, ontwikkeling verloopt minder goed: problematisch gedrag

Slide 18 - Quiz

Gedragsproblemen
Gedragsproblemen worden vaak door invloed van de omgeving ontwikkeld. Factoren die tot problematisch gedrag kunnen leiden zijn:
  • Een instabiele gezinssituatie door bv drankmisbruik, echtscheiding, mishandeling, verwaarlozing.
  • veel negatieve feedback
  • geen of weinig structuur

Slide 19 - Slide

Uit welke drie gedragsaspecten bestaat gedrag?
A
Motorisch aspect, cognitief aspect en sociaal-affectief aspect,
B
Motorisch aspect, cognitief aspect en sociaal-emotioneel aspect.
C
Motorisch aspect, fysiek aspect en sociaal-emotioneel aspect.
D
Fysiek aspect, cognitief aspect en sociaal-affectief aspect.

Slide 20 - Quiz

Drie gedragsaspecten
  1. Motorisch aspect: Al het gedrag dat betrekking heeft op de grove en fijne motoriek
  2. Cognitief aspect: Al het gedrag dat betrekking heeft op geheugen, waarneming, kennis, inzicht en concentratie.
  3. Sociaal-affectieve aspect:  Het omgaan van een kind met anderen en wat het kind laat zien bij het uiten van de gevoelens en /of emoties. 

Slide 21 - Slide


Welke vormen van kindermishandeling zijn er?

A
Lichamelijk, psychisch, seksueel, sociaal.
B
Fysiek, cognitief en affectief, seksueel, materieel.
C
Fysiek, sociaal-emotioneel, seksueel.
D
Lichamelijk, normatief en educatief, psychisch en seksueel.

Slide 22 - Quiz

Vormen van mishandeling
  1. Lichamelijke mishandeling: schoppen, slaan, brandwonden toebrengen enz.
  2. Normatieve en educatieve mishandeling: De ouders /opvoeders geven het kind geen cognitieve en /of affectieve opvoeding. Geen aandacht voor socialisering en geen passend onderwijs.
  3. Psychische mishandeling: geen positieve aandacht en liefde.
  4.  Seksueel misbruik: onder dwang seksuele handelingen uitvoeren, ondergaan of getuige van zijn. 

Slide 23 - Slide

Zijn er nog vragen ter voorbereiding op de kennistoets?

Slide 24 - Open question

Aan de slag!
Zorg dat je klaar bent voor je presentatie maandag.





Slide 25 - Slide