Rehearsal chapter 4 Allright

Ik kan het verschil tussen can en could uitleggen
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ
1 / 29
next
Slide 1: Poll
EngelsBeroepsopleiding

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Ik kan het verschil tussen can en could uitleggen
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 1 - Poll

CAN
CAN'T
COULD
COULDN'T
kunnen
konden
het zou kunnen
niet mogen
vragen of iets zou mogen aan onbekenden
vragen of iets kan
mochten niet
niet kunnen

Slide 2 - Drag question

Kies de juiste vorm:
Michael, ........ I borrow your bike?
A
can
B
could
C
can't
D
couldn't

Slide 3 - Quiz

kies de juiste vorm:'
Do you know where Anne is? – I'm not sure. She
be in the garden.
A
can
B
could
C
can't
D
couldn't

Slide 4 - Quiz

kies de juiste vorm:
She ...............
go to Jenny's party because she was ill.
A
can
B
could
C
can't
D
couldn't

Slide 5 - Quiz

kies de juiste vorm:
I don't know how to play chess. What about you?
......................... you play chess?
A
can
B
could
C
can't
D
couldn't

Slide 6 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Madam,
.....................I order a glass of fresh orange juice, please?
A
can
B
could
C
can't
D
couldn't

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

I know all the words in the chapter very well
0100

Slide 9 - Poll

Wat is de vertaling van het Nederlandse woord in de zin:
My friend has a good invloed over me

Slide 10 - Open question

Vertaal het Engelse woord:
mijn moeder heeft een Spaanse background

Slide 11 - Open question

Wat is de juiste spelling van het woord regering
A
goverment
B
gouverment
C
government
D
governement

Slide 12 - Quiz

Vul het goede woord in dat past in de zin:
we should all demonstrate ...... slavery
A
for
B
against
C
with
D
to

Slide 13 - Quiz

Vul het goede Engelse woord in:
kids eisen the same rights as adults

Slide 14 - Open question

Kies het goede woord op de stippeltjes:
The city ......... has got a lot of plans
A
youth
B
election
C
parliament
D
council

Slide 15 - Quiz

Kies het goede woord op de stippeltjes:
At 18, you have the right to .............
A
campaign
B
vote
C
join
D
research

Slide 16 - Quiz

Ik kan alle vraagwoorden goed gebruiken

Slide 17 - Poll

Welk vraagwoord begint NIET met een W?

Slide 18 - Open question

Kies het woord dat hier past:
.............. are you going to Paris? By train.
A
when
B
why
C
how
D
where

Slide 19 - Quiz

Kies het woord dat hier past:
.............. is the dog? In the park.
A
how
B
where
C
who
D
what

Slide 20 - Quiz

Kies het juiste woord:
........ is the party? it's tomorrow.
A
when
B
where
C
what
D
how

Slide 21 - Quiz

Ik weet hoe ik in het Engels om informatie moet / kan vragen
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 22 - Poll

Hoe zeg je:
heeft u een goedkopere optie?

Slide 23 - Open question

Hoe vertaal je:
do you have any special offers at the moment?

Slide 24 - Open question

Ik weet hoe ik informatie kan geven in het Engels
0100

Slide 25 - Poll

Hoe zeg je in het Nederlands:
that is in aisle three

Slide 26 - Open question

Hoe zeg je in het Engels:
we hebben geen watermeloenen meer

Slide 27 - Open question

afdeling zuivel
winkel-
wagen
bood-
schappen
afdingen
even binnen lopen
verkoper
dairy section
pop in
groceries
trolley
vendor
haggle

Slide 28 - Drag question

Slide 29 - Slide