Week 15 t/h

Week 16: tussentoets!
Wanneer? - in de serreles

Wat moet je kennen en kunnen?
- Grammatica
- Leesvaardigheid
- Woordjes

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with text slides.

Items in this lesson

Week 16: tussentoets!
Wanneer? - in de serreles

Wat moet je kennen en kunnen?
- Grammatica
- Leesvaardigheid
- Woordjes

Slide 1 - Slide

Grammatica

- Persoonsvorm
- Onderwerp
- Werkwoordelijk gezegde
- Zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden

Slide 2 - Slide

Zinsdelen (zinnen hakken)
Zinnen kunnen we opdelen in zinsdelen. Dit zijn woorden of woordgroepen binnen een zin die bij elkaar horen.

Als je de volgorde van de zin verandert, blijven die woordgroepen altijd bij elkaar. Ieder zinsdeel heeft bovendien zijn eigen taak. 

Vb. 1. Morgenavond | eet | ik | een bord spaghetti.
2. Een bord spaghetti | eet | ik | morgenavond.

Slide 3 - Slide

Hoe zet je zinsdeelstrepen?
Stap 1: zoek de persoonsvorm
Stap 2: zoek andere werkwoordsvormen
Stap 3: alles voor de persoonsvorm is één zinsdeel

Woensdag  / begint / de zangles van Maaike.
zinsdeel / persoonsvorm / zinsdeel

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm [1]
1. De persoonsvorm is een werkwoordsvorm. 
2. De persoonsvorm hoort bij belangrijkste 'persoon'(het onderwerp) in de zin.
3. De persoonsvorm vertelt wat het onderwerp 'doet'.

Ik eet een broodje.
Jan bekijkt zijn weektaak .

Slide 5 - Slide

Persoonsvorm [2]
De persoonsvorm kun je op drie manieren vinden in een zin:

1. De zin vragend maken
Eet jij een broodje?
2. De tijd in de zin veranderen
At jij (gisteren) een broodje?
3. Het aantal in de zin veranderen
Eten wij een broodje?

Slide 6 - Slide

Onderwerp [1]
Elke zin gaat over wat iets of iemand doet. Dit noemen we het onderwerp. 

Hoe herken je het onderwerp?
1. Wie/wat + persoonsvorm?
Ik eet een broodje. 

2. Verander de persoonsvorm (enkelvoud of meervoud). Het onderwerp verandert mee.
-> ik eet een broodje.
-> wij eten een broodje.



Slide 7 - Slide

Onderwerp [2]
Let op! 
1. Het onderwerp kan soms één woord zijn, maar ook soms meerdere woorden
Ik eet een broodje.
Rogier en Rutger eten een broodje.
 
2. Sommige zinnen hebben geen onderwerp
Koop nu de nieuwste iPhone!


Slide 8 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Elke zin bevat een gezegde. Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden uit een zin.

Ik heb nieuwe schoenen gekocht.

Let op! Ik vergiste me behoorlijk -> wg = vergiste me
Let op!  Ik belde gisteren een vriend op -> wg = belde op

Slide 9 - Slide

Hoe herken je het werkwoordelijk gezegde?

1. Zoek persoonsvorm
2. Zoek naar andere werkwoorden
3. Zoek naar scheidbare werkwoorden (opbellen, belde op)
4. Zoek naar 'te' of 'aan het'
5. Zoek naar een werkwoordelijke uitdrukking
Een paar hardloopschoenen heeft bij een veiling een groot bedrag opgeleverd.

De gemiddelde wereldtemperatuur is de afgelopen 150 jaar enorm aan het stijgen.

De presentatrice jaagt met haar felle uitspraken mensen op de kast.



 

Slide 10 - Slide

Soorten werkwoorden
Werkwoorden zijn woorden die een actie aangeven (iets wat iemand doet of iets wat er gebeurt). 

Zelfstandig werkwoord: een zelfstandig werkwoord is een werkwoord dat alleen gebruikt kan worden in een zin. Dit is het belangrijkste gedeelte van de actie. 
-> Helga schrijft een brief.

Hulpwerkwoord: hulpwerkwoorden helpen de zin om in de juiste tijd of juiste vorm te zetten.
-> Helga zal een brief schrijven.

Slide 11 - Slide





Ik leer voor de toets van Nederlands.





leer = zelfstandig werkwoord

Slide 12 - Slide





Ik ga morgen een ijsje halen





ga = hulpwerkwoord
halen = zelfstandig werkwoord

Slide 13 - Slide




Ze had haar boterhammen wel moeten opeten.



had = hulpwerkwoord
moeten = hulpwerkwoord
opeten = zelfstandig werkwoord

Slide 14 - Slide

Leesvaardigheid
- Inleiding
- Kern
- Slot
- Kernzinnen

Slide 15 - Slide

Inleiding
Een tekst begint altijd met de inleiding. 

1. Hierin staat het onderwerp van de tekst.
2. De lezer wordt verleid om verder te lezen:
- maakt nieuwsgierig
- eindigt soms met een vraagzin

Slide 16 - Slide

Kern
In het midden van de tekst staat de kern. In de kern lees je meer over het onderwerp van de tekst.

Wat staat er in de kern?
1. Achtergrondinformatie
2. Argumenten
3. Kernzinnen (= belangrijkste boodschap van een alinea)
- eerste, tweede of laatste zin van een alinea

Slide 17 - Slide

Slot
Een tekst eindigt met een slot.

Wat staat er in het slot?
1. Een samenvatting van de tekst.
2. Een conclusie van de tekst.
3. GEEN nieuwe informatie!

Slide 18 - Slide

Tekstopbouw
inleiding
onderwerp, aandacht trekken
kern
uitwerking onderwerp, achtergrondinformatie, kernzinnen
slot
samenvatting/conclusie, geen nieuwe informatie!

Slide 19 - Slide

Woordenlijst
Waar? - Studiewijzer

Wat?
- Ken de betekenis van de woordjes
- Zorg dat je zinnen met de woordjes kan maken 

Slide 20 - Slide