5.2 Wat wordt de prijs? (deel 1 en deel 2)

Waarom kost een brood bijvoorbeeld €1,50 ?
1 / 23
next
Slide 1: Mind map
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Waarom kost een brood bijvoorbeeld €1,50 ?

Slide 1 - Mind map

Vandaag leer je:

  • Wat de inkoopprijs en de brutowinstopslag is.
  • Hoe je de verkoopprijs kunt berekenen.
  • Hoe later als ondernemer winst kunt maken.

Slide 2 - Slide

Inkoopprijs
De prijs die de winkelier betaalt voor de producten. 

De prijs waarvoor de winkelier de producten koopt dus.

Slide 3 - Slide

inkoop
verkoop

Slide 4 - Slide

  • Inkoopprijs €0,80 per muffin
Inkoopprijs:
de prijs die je als winkelier voor de producten betaalt
  • Verkoopprijs €1,20 per muffin
Verkoopprijs:
de prijs die je als winkelier berekent voor je product (aan de consument)
  • Brutowinst €0,40

Slide 5 - Slide

  • inkoopprijs
  • brutowinst  +
  • verkoopprijs

  • € 0,80
  • € 0,40  +
  • € 1,20

  • Brutowinst = brutowinstopslag = brutowinstmarge
  • Meestal een percentage van de inkoopprijs
  • In ons voorbeeld is de brutowinstmarge 50%. Reken maar uit!!

Slide 6 - Slide

inkoopprijs
brutowinst  +
verkoopprijs

  • Je wilt op de kerstmarkt kerststukjes verkopen
  • De materialen hiervoor koop je in voor € 2,00 per kerststukje
  • Je wilt een brutowinstmarge van 75% van de inkoopprijs (tip alles achter van de is bijna altijd 100%)
  • Voor welke prijs ga je het kerststukje verkopen?

  • € 2,00
  • (75:100) x 2,00 = 1,50  +
  • € 3,50

Slide 7 - Slide

De inkoopprijs van een game is €35. Jacob berekent een brutowinstopslag van 60 %. Bereken de verkoopprijs. (twee decimalen achter de komma en €-teken)

Slide 8 - Open question

Je krijgt een fiets die €620 kostte. De eigenaar van de fietsenwinkel kocht dezelfde fiets voor €400 bij de groothandel. Bereken de brutowinstopslag in euro's.

Slide 9 - Open question

Je krijgt een fiets die €620 kostte. De eigenaar van de fietsenwinkel kocht dezelfde fiets voor €400 bij de groothandel. Bereken de brutowinstopslag als percentage van de inkoopprijs.

Slide 10 - Open question

Je koopt voor je kampeerwinkel een tent in voor €290. Je brutowinstopslag is 60 %. Bereken de verkoopprijs.

Slide 11 - Open question

Voor je scooterhandel koop je een nieuwe scooter in voor €1.990. De verkoopprijs wordt €2.755. Bereken het bedrag van de brutowinstopslag.

Slide 12 - Open question

Voor je scooterhandel koop je een nieuwe scooter in voor €1.990. De verkoopprijs wordt €2.755. Bereken de brutowinstopslag als percentage van de inkoopprijs.

Slide 13 - Open question

Afzet:
  • het aantal producten dat je verkoopt
  • bijvoorbeeld: 14 muffins
Omzet:
  • het totale bedrag dat een bedrijf ontvangt door de verkoop van producten
  • (de inhoud van de kassa!!)

Slide 14 - Slide

Omzet (ook wel verkoopopbrengst genoemd):

  • je hebt 14 muffins verkocht
  • ze kosten € 1,20 per stuk
  • wat is je omzet?
  • 14 x 1,20 = € 16,80


Slide 15 - Slide

Omzet:
  • je hebt 14 muffins verkocht
  • ze kosten € 1,20 per stuk
  • wat is je omzet?
  • 14 x 1,20 = € 16,80


omzet =  afzet  x  verkoopprijs

Slide 16 - Slide

Nu weet je:
  • Wat afzet en omzet is.
  • Kun je de omzet berekenen.
  • Weet je hoe je winst maakt. 

Slide 17 - Slide

De afzet is 280 stuks. De verkoopprijs is €3,75. Wat is de omzet?

Slide 18 - Open question

De afzet is 280 stuks. De omzet is €1.050. Wat is de verkoopprijs? (vergeet het €-teken niet)

Slide 19 - Open question

De omzet is €10.000. De verkoopprijs is €20. Wat is de afzet?

Slide 20 - Open question

Je verkoopt tweedehands boeken voor €1,75 per stuk. Aan het einde van de dag is je omzet €560. Hoeveel boeken heb je verkocht?

Slide 21 - Open question

Je verkoopt kerstbomen voor €27,50 per stuk. Je omzet is €2.365. Bereken de afzet.

Slide 22 - Open question

Hans heeft een fietsenzaak. Deze week verkoopt hij 33 fietsen. De gemiddelde verkoopprijs van een fiets is €690. Bereken de omzet van deze week.

Slide 23 - Open question