revision grammar tenses

1 / 33
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Hoe maak je de continuous?

Slide 2 - Open question

Wanneer gebruik je de continuous?

Slide 3 - Open question

Maak een zin met de continuous

Slide 4 - Open question

Zet het volgende werkwoord in de continuous:
To enter
A
Enterring
B
Antering
C
Enteren
D
Entering

Slide 5 - Quiz

Vertaal de zin:
Toen ik binnenliep, was ze aan het schoonmaken.

Slide 6 - Open question

At the moment prices (rise).
A
Are rising
B
Were rising
C
Rise
D
Rised

Slide 7 - Quiz

Zet het volgende werkwoord in de continuous:
To write
A
Writeing
B
Riting
C
Writing
D
Wryting

Slide 8 - Quiz

Wanneer gebruik je de present simple?

Slide 9 - Open question

Bij welke signaalwoorden gebruik je de present simple?

Slide 10 - Open question

Maak een zin met een van de woorden uit de vorige vraag in de present simple:

Slide 11 - Open question

Zet het werkwoord in de present simple.
She (go)
A
Go
B
Goed
C
Goes
D
Went

Slide 12 - Quiz

Maak een zin met het werkwoord in de present simple.

(walk)

Slide 13 - Open question

Kies de juiste vorm:
He always travels/is travelling business class.

A
Travels
B
is travelling

Slide 14 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Every night she (watch) tv.

A
Watches
B
Is watching

Slide 15 - Quiz

Vertaal de zin:
Ik ga elke dag met de bus naar school.

Slide 16 - Open question

Hoe maak je de past simple?

Slide 17 - Open question

Wanneer gebruik je de past simple?

Slide 18 - Open question

Kies de juiste vorm:
Last year they moved/have moved to Amsterdam.
A
moved
B
have moved

Slide 19 - Quiz

Zet het volgende werkwoord in de verleden tijd:
To go
A
goed
B
good
C
went
D
wend

Slide 20 - Quiz

Noem 4 aanduidingen van verleden tijd (In English)

Slide 21 - Open question

Maak zelf een zin in de verleden tijd met dit werkwoord:
To disagree

Slide 22 - Open question

They (give back) the money two days ago.
A
gave back
B
give back
C
given back
D
gived back

Slide 23 - Quiz

Vertaal de zin
Ze belde het verkeerde nummer.
(to call)

Slide 24 - Open question

Present simple or present perfect:
Casper and Lizzy (know/have known) each other for a long time.
A
know
B
have known

Slide 25 - Quiz

Zet het volgende werkwoord in de verleden tijd:
To travel
A
traveled
B
travelled
C
traveld
D
travelet

Slide 26 - Quiz

Vertaal de zin:
We hebben gisteren een film gekeken.

Slide 27 - Open question

I ............ my homework tonight.
A
am going to do
B
will do

Slide 28 - Quiz

Je gebruikt will voor .....
A
geplande activiteiten
B
spontane plannen
C
voorspellingen aan de hand van bewijs
D
voorspellingen zonder bewijs

Slide 29 - Quiz

To be going to gebruik je bij....
A
voorspellingen aan de hand van bewijs
B
voorspellingen zonder bewijs
C
geplande activiteiten
D
spontane plannen

Slide 30 - Quiz

Vertaal de zin:
Ik zal je helpen met je oefeningen.

Slide 31 - Open question

Look at those clouds, I think (it, rain) soon!
A
it will rain
B
it's raining
C
it is going to
D
it will raining

Slide 32 - Quiz

Are you ready for the test?
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll