Samenvatting 3e klas H2 Thuis in geldzaken

Samenvatting Hoofdstuk 2 Thuis in geldzaken
1 / 33
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

Samenvatting Hoofdstuk 2 Thuis in geldzaken

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen. Aan het einde van de les kun je:
- Verschillende vormen van ruil uitleggen. 
- De functies van geld benoemen. 
- Het verschil tussen chartaal en giraal geld beschrijven. 
- Uitleggen hoe je met giraal geld kunt betalen. 
- Berekeningen maken met betrekking tot saldo en rente. 
- De invloed van rente en inflatie op koopkracht uitleggen.
 - Verschillende spaarvormen onderscheiden. 
- De basisprincipes van beleggen uitleggen. 
- De rol van banken in het economisch systeem beschrijven. 
- De overwegingen bij lenen en de kosten ervan uitleggen.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je al over verschillende vormen van ruil, (soorten) geld en beleggen?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Directe en indirecte ruil

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Functies van geld
  • ruilmiddel

  • rekenmiddel

  • spaarmiddel

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Vormen van geld

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Betalingsmethoden met giraal geld
  • Hoe je met giraal geld kunt betalen

  • Creditcard: voor- en nadelen

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Berekeningen van saldo en rente
  • Praktische berekeningen met betrekking tot saldo en rente.
  • Debetsaldo = - saldo
  • Creditsaldo = + saldo

  • Oud saldo + alles wat je binnen krijgt - alles dat je betaal = nieuw saldo

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Wat is de juiste formule om je nieuwe saldo te berekenen
A
Nieuw saldo + ontvangsten - uitgaven
B
Nieuw saldo - ontvangsten + uitgaven
C
Oud saldo + ontvangsten - uitgaven
D
Oud saldo - ontvangsten + uitgaven

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Je oude banksaldo was credit € 50,- je hebt € 30,- uitgegeven aan snoep. Je nieuwe banksaldo is credit € 60,- Hoeveel waren je inkomsten?
A
€ 10.-
B
€ 20,-
C
€ 30,-
D
€ 40,-

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Peter heeft €1.650 euro op zijn spaarrekening staan. Hij krijgt 2,4% enkelvoudige interest. Hoeveel euro rente krijgt hij in 5 jaar tijd?
A
€39,60
B
€198,-
C
€209,99
D
€1.650,-

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Koopkracht en de effecten van rente en inflatie
  • Uitleg over de invloed van rente en inflatie op koopkracht.
  • Als er veel inflatie is, wordt je geld minder waard.

  • Je kunt kijken naar de rente van je spaarrente of kijken naar hoeveel loonsverhoging je krijgt om die inflatie goed te maken.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Redenen om te sparen
  • voor een doel: grote uitgaven;
  • uit voorzorg: tegenvallers;
  • voor de rente (inkomen door bezit) -> RENTE IS PER JAAR

Spaarvormen verschillen van elkaar:
• in de hoogte van het rentepercentage;
• in de hoogte van het minimale spaarbedrag;
• in de periode (looptijd) waarin het spaargeld niet opvraagbaar is.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Sparen met profijt
enkelvoudige interest
samengestelde interest
looptijd
inflatie
deposito sparen
timer
1:30

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Enkelvoudige en samengestelde rente

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Wat is enkelvoudige interest?
A
Rente over afbetaalde bedrag
B
Rente over oorspronkelijke bedrag en opgebouwde rente
C
Rente over opgebouwde rente
D
Rente over oorspronkelijke bedrag

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Rente op rente noemen we ook wel
A
Enkelvoudige interest
B
Samengestelde interest

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Als je over € 100 spaargeld 3% rente krijgt en je hebt na 5 jaar € 15 rente ontvangen, dan krijg je
A
enkelvoudige interest
B
samengestelde interest

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions


Wat is samengestelde rente?
A
Enkelvoudige rente
B
Rente die uit meer onderdelen bestaat
C
Rente op rente
D
Rente van de bank

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

€12.000 op een spaarrekening.
2% samengestelde rente. Hoeveel rente na 10 jaar?
A
€ 14.627,93
B
€ 2.627,93
C
€ 2.400
D
€ 14.400

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Spaarrekening
Spaardeposito
- Variabele rente
- Samengestelde rente
- Vaste rente
- Enkelvoudige rente

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Basisprincipes van beleggen
Beleggers kunnen hun geld onder meer beleggen in:
  • aandelen van individuele bedrijven of aandelen van beleggingsfondsen;
  • (staats) obligaties.
Beleggers in aandelen nemen een koersrisico.

De belegger verkoopt zijn aandelen en obligaties:
• met winst als de verkoopkoers hoger is dan de aankoopkoers;
• met verlies als de verkoopkoers lager is dan de aankoopkoers.
Beleggingsfondsen:
• worden beheerd door beleggingsdeskundigen;
• beleggen in veel bedrijven waardoor het risico van beleggen kleiner wordt.




Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Basisprincipes van beleggen
Een belegger in aandelen ontvangt:
• dividend over zijn aandelen (als er voldoende winst is).

Een belegger in obligaties ontvangt:
• jaarlijks een vaste rente;
• aan het einde van de looptijd het uitgeleende geld terug.




Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Wat is juist betreft aandelen?
A
Je spaart je geld op een spaarrekening
B
Je bent dan in loondienst
C
Dan word je voor een stukje mede-eigenaar van het bedrijf.
D
Je deelt in een product met de naam "aan"

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Je koopt in maart 2020, 50 aandelen Hellofresh voor € 20 p. stuk. Op 16 november besluit je de aandelen te verkopen. Hoeveel rendement (winst) heb je in totaal gemaakt?
A
€ 957,18
B
€ 2.141
C
€ 1.141
D
€ 1.957,18

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Je bekijkt van enkele bedrijven de aandelen. Van welke bedrijven zijn de aandelen gedaald?
A
Ahold en Ajax
B
Ahold en ING Groep
C
Ajax, KPN en Ahold
D
Kpn en ING Groep

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Stel je hebt op maandag €1000 euro aandelen gekocht bij KPN. Hoeveel zijn je aandelen dan waard op vrijdag?
A
992
B
1080
C
920
D
1008

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

De rol van banken
  • Bij banken komen bij elkaar:
  • de vraag naar geld (de leners);
  • het aanbod van geld (de spaarders).

Spaarders en leners zijn:
• consumenten;
• producenten;
• de overheid.

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

De rol van banken
Een termijn bestaat uit:
  • een rentedeel;
  • een aflossingsdeel. 

 Berekening rentebedrag van een lening:
  • totale rente = (maandtermijn x aantal maanden) – bedrag lening

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Kopen op krediet
  • Koop op afbetaling (betalen in termijnen, wel gelijk eigenaar tenzij vaak niet betaald)
  • Doorlopend krediet (leenvorm met maximaal op te nemen bedrag)
  • Kredietlimiet (maximaal leen bedrag)
  • Huurkoop (huren, aan het eind eigenaar)
  • Leasing (huren)

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Je leent € 2.000,- en moet 12 maanden € 200,- terug betalen.

Hoeveel zijn de kosten van deze lening?
A
€ 2.400,-
B
€ 2.000,-
C
€ 200,-
D
€ 400,-

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Je leent € 3.000. De kosten van de lening zijn € 420.
Bereken het aantal maandtermijnen waarin je de lening aflost.

A
12 maanden
B
24 maanden
C
36 maanden
D
0 maanden

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 33 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.