2MH - Herhaling H3 De Eerste Wereldoorlog

2MH - Herhaling H3
1 / 20
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

2MH - Herhaling H3

Slide 1 - Slide

Wat is de Beurskrach
A
Grote plotselinge daling van de koersen van aandelen
B
Grote stijging van de koersen van aandelen
C
Andere naam voor de crisis in 1929
D
Het opbreken van de Beurs in de VS

Slide 2 - Quiz

Wat is geen kenmerk van de Eerste Wereldoorlog?
A
Loopgraven
B
Gifgas
C
Antisemitisme
D
Gevechtsvliegtuigen

Slide 3 - Quiz

Fascisme is een ...
Populair fascisme.
A
politieke beweging die gelooft in nationalisme en antidemocratie.
B
politieke beweging die gelooft in gelijkheid en militairisme.
C
politieke beweging die geloofd in gelijkheid en nationalisme.
D
politieke beweging die gelooft in gelijkheid en antidemocratie.

Slide 4 - Quiz


Zijn deze uitspraken juist of onjuist?

1. De Eerste Wereldoorlog werd gewonnen door de Geallieerden.

2. Bij de Eerste Wereldoorlog werd bij de loopgraven veel land veroverd

A
1 is juist 2 is onjuist
B
1 is onjuist 2 is juist
C
Beide zijn juist
D
Beide zijn onjuist

Slide 5 - Quiz

Bij de Vrede van Versailles...
A
Kreeg Duitsland de schuld van WO I
B
Raakte Duitsland veel land kwijt
C
Mocht Duitsland nog een klein leger hebben
D
Alle drie de vorige antwoorden zijn goed

Slide 6 - Quiz

Wat was het gevolg van de beurskrach?
A
Economische crisis in de VS
B
Economische crisis in Duitsland
C
Economische crisis in Nederland
D
Economische crisis in de hele wereld

Slide 7 - Quiz

Indirecte oorzaak Eerste Wereldoorlog 
Directe oorzaak Eerste Wereldoorlog
Nationalisme 
Militarisme 
Wapenwedloop
Moord op kroonprins Frans-Ferdinand 
Bondgenootschappen
Duitsland als bedreiging

Slide 8 - Drag question

Welke uitspraak over de Eerste Wereldoorlog is juist?
A
De geallieerden veroverden veel gebieden in Rusland.
B
De oorlog werd grotendeels in de koloniën uitgevochten.
C
Duitsland won de oorlog met hulp van de Verenigde Staten.
D
In Duitsland ontstonden grote tekorten aan wapens en munitie.

Slide 9 - Quiz

Wat is het communisme?
A
Er wordt gestreefd naar gelijkheid in bezit
B
Er wordt gestreefd naar gelijkheid
C
Er wordt gestreefd naar ongelijkheid
D
Er wordt gestreefd naar ongelijkheid in bezit

Slide 10 - Quiz

Zet de gebeurtenissen op chronologische volgorde
De moord op kroonprins Frans Ferdinand.
Het Dawesplan maakt een einde aan de hyperinflatie
Verdrag van Versailles wordt ondertekend.
Hoge inflatie en economische problemen in Duitsland.
Begin van de Eerste Wereldoorlog.
Beurskrach: Begin van de wereldwijde economische crisis.

Slide 11 - Drag question

Wat is fascisme?
A
Vind geweld en het eigen land belangrijk
B
Vind eerlijkheid en rechtvaardigheid belangrijk
C
Een lange rij
D
Vind het belangrijk dat mensen niet in lange rijen staan

Slide 12 - Quiz

Loopgraven
Verdrag van Versailles
Militarisme 
Wapenwedloop

Slide 13 - Drag question

Nationaalsocialisme
Fascisme
Allebei
Antisemitisme
Leiderschapsbeginsel
Militarisme

Slide 14 - Drag question

Waarom kwamen de Russen in opstand tegen de tsaar?
A
Omdat de tsaar erg rijk was en de bevolking arm
B
Omdat de tsaar uit het buitenland kwam
C
Omdat de tsaar veel verliezen leed in de oorlog tegen Duitsland
D
Omdat de tsaar altijd zijn eigen zin deed

Slide 15 - Quiz

Door de grootschaligheid van de oorlog werd de Eerste Wereldoorlog ook wel ''de Grote oorlog'' of een ''totale oorlog'' genoemd.

Welke drie kenmerken van de Eerste Wereldoorlog horen bij het begrip totale oorlog? 







Totale oorlog
Voor het eerst werd op grote schaal de burgerbevolking getroffen door belegeringen en bombardementen.
Er werden veel militairen op grote schaal ingezet.

Er werd gevochten met nieuwe, modernere wapens en wapentuig, zoals kanonnen, tanks, gifgas en kernwapens.
Door de verschillende bondgenootschappen werden veel landen bij de oorlog betrokken.

Slide 16 - Drag question




Een dictatuur past bij:
Een dictatuur zorgt voor .... 
A
alles mag en kan gezegd worden
B
Vrijheid
C
welzijn voor het volk
D
rust, orde en regelmaat

Slide 17 - Quiz

Wat is een consumptiemaatschappij?
A
Een samenleving waarin mensen zuinig moeten zijn.
B
Een samenleving waarin mensen luxegoederen kunnen kopen.
C
Een samenleving waarin mensen hard moeten werken.
D
Een samenleving waarin iedereen een uitkering krijgt.

Slide 18 - Quiz


Heb je vertrouwen in de toets?
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll

Waar wil je nog aan werken?

Slide 20 - Open question