SCC M10 L3 Voorwerpen en herhaling (zinsleer_DIFFERENTIATIE)

M10 L3 Zinsleer: herhaling
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

M10 L3 Zinsleer: herhaling

Slide 1 - Slide

Tijd voor een opwarmertje!

Slide 2 - Slide

1. Wat is het onderwerp in deze zin?

De bankovervaller werd op zijn neus gestompt door een bewaker.
A
de bankovervaller
B
werd
C
door een bewaker
D
gestompt

Slide 3 - Quiz

2. Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Het is er ook stoffig.
A
het
B
is
C
stoffig

Slide 4 - Quiz

3. Staat in deze zin een WWG of een NWG?

Door het irritante gedrag van mijn zus word ik snel boos.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 5 - Quiz

4. Staat in deze zin een WWG of een NWG?

De fietsen staan in de schuur.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde

Slide 6 - Quiz

5. Wat is het WWG in de zin?

In de film spelen Donna en Sophie de hoofdrol.
A
spelen
B
in de film
C
Donna en Sophie spelen
D
de hoofdrol

Slide 7 - Quiz

6. Is dit een enkelvoudige of samengestelde zin:

Ik hou van voetballen, want daar haal ik veel energie uit.


A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 8 - Quiz

herhaling zinsleer
onderwerp
persoonsvorm
werkwoordelijk gezegde
naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Slide

Vond je dit moeilijk? Of wil je deze leerstof nog even opfrissen? 

- Volg dan ook de differentiërende route in deze LessonUp (oranje)
- Maak extra oefeningen op GROEI.
- Maak extra oefeningen op Smartschool/ weblinks / zinsleer. (Neem een foto van de extra oefeningen die je maakt en plaats deze in de uploadzone 'extra oef' op Smartschool)

Slide 10 - Slide

1. De persoonsvorm (PV)

Slide 11 - Slide

De persoonsvorm (PV)
  • Een PV is een vervoegd werkwoord.
  • De PV wordt vervoegd naar de persoon en het getal van het onderwerp.
  • Het onderwerp en de persoonsvorm zijn congruent (gekoppeld). 

Slide 12 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm?
  1. Maak een ja/nee-vraag van je zin. PV = eerste plaats
    'Brengt de dierenverzorger de leeuw elke dag een vers stuk vlees?' 
  2. Verander het getal van het onderwerp (enkelvoud <--> meervoud). Elke PV in de zin verandert mee.
    'De dierenverzorger brengt de leeuw elke dag een vers stuk vlees.'
    'De dierenverzorgers brengen de leeuw elke dag een vers stuk vlees.'
  3. Pas de tijd van de zin aan (t.t. <--> v.t.). Elke PV in de zin verandert  ook.
    De dierenverzorger bracht de leeuw gisteren een vers stuk vlees.








Slide 13 - Slide

Het onderwerp vind je door...
A
een ja-neenvraag te stellen
B
de vraag: Wie/ wat + pv?
C
de vraag: Hoe + pv ?
D
de vraag Wie / wat + wordt?

Slide 14 - Quiz

Het onderwerp (O)
  • Het onderwerp is het zinsdeel over wie of waarover iets gezegd wordt.
  • Het onderwerp is vaak een persoon (wie?) of een zaak (wat?) die een handeling doet of een gebeurtenis of toestand meemaakt.

 









Slide 15 - Slide

Hoe vind je het onderwerp (O)?
  1. Maak een ja/nee-vraag van je zin. O: komt dan op de tweede plaats, na de persoonsvorm.
    'Brengt de dierenverzorger de leeuw een vers stuk vlees?'

  1. Verander het getal van de persoonsvorm (enkelvoud <--> meervoud). Elk onderwerp in de zin verandert mee.
    De dierenverzorger brengt de leeuw een vers stuk vlees.
    De dierenverzorgers brengen de leeuw een vers stuk vlees.







Slide 16 - Slide

ONDERWERP
PERSOONSVORM
In 1974 brak ABBA door op het Eurovisiesongfestival.
Agnetha, Björn, Benny en Anni-Frid vormen samen de Zweedse popgroep ABBA.
Nu zingen nog vele mensen uit volle borst mee met hun liedjes.
Waarschijnlijk zal je enkele liedjes herkennen.

Slide 17 - Drag question

3. Het werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde

WWG en NWG

Slide 18 - Slide

WWG of NWG?
  • WWG: hoofdwerkwoord = zelfstandig werkwoord
    Bv. Hij slaapt.
  • NWG: hoofdwerkwoord = koppelwerkwoord (ZWoBBeLS)
    Bv. Hij is ziek. (het naamwoordelijk deel 'ziek' moet aan 'wordt' gekoppeld worden, anders is de zin niet volledig. Anders vraag je je af wat hij is.)

Slide 19 - Slide

doet
is of wordt
Er is sprake van een werkwoordelijk gezegde als het onderwerp van de zin iets...
Er is sprake van een naamwoordelijk gezegde als het onderwerp van de zin iets...

Slide 20 - Drag question

WWG
  • Het WWG vertelt wat het onderwerp doet en bestaat uit álle werkwoorden in de zin.
    'De dierenverzorger brengt de leeuw elke dag een stuk vlees.'
  • Het WWG beschrijft een actie of een gebeurtenis.
  • Aangezien het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin, kan het dus uit verschillende delen bestaan (zie theorie Digitale Methode).

Slide 21 - Slide

NWG
  • Het NWG vertelt hoe, wie of wat het onderwerp is of wordt.
  • Het NWG beschrijft een eigenschap of een toestand van het onderwerp.
  • Een NWG bestaat uit twee delen:
    1. Een werkwoordelijk deel (koppelwerkwoord ~ ZWoBBeLS)
    2. Een naamwoordelijk deel
    Voorbeeld: 'De leeuw is groot.'

Slide 22 - Slide

Het paard in de weide is dartel.
Deze zin heeft...
A
Een NWG
B
Een WWG

Slide 23 - Quiz

Het park wordt 'het Nationaal Park Hoge Kempen' genoemd.
Deze zin heeft...
A
Een NWG
B
Een WWG

Slide 24 - Quiz

Het lijdend voorwerp

Slide 25 - Slide

Het lijdend voorwerp (LV)
  • Het lijdend voorwerp (LV) is een zinsdeel dat ontbrekende informatie over de handeling geeft.
  • Je kan het niet weglaten zonder de betekenis van de zin te veranderen.
  • Een LV komt alleen voor bij een WWG, niet bij een NWG.
  • Een LV begint NIET met een voorzetsel (in, op, naast, voor, onder...).










Slide 26 - Slide

Hoe vind je het LV?
  • Je kan het LV in de zin vinden door de vraag te stellen: Wie/Wat + WWG + O?
    Voorbeeld: De dierenverzorger brengt de leeuw elke dag een vers stuk vlees. --> Wie/Wat brengt de dierenverzorger?

  • Let op: een LV kan nooit beginnen met een voorzetsel zoals op, in, tegen, naast, onder, ...




Slide 27 - Slide

Ik proef de spaghettisaus. 
Je vindt het LV door de vraag: WIE/WAT + WWG + O?

Slide 28 - Slide

België bezit een Nationaal Park in Limburg.
Het LV is...
A
België
B
een Nationaal Park
C
bezit
D
in Limburg

Slide 29 - Quiz

Hij heeft een eigen museum dat je elke werkdag kan bezoeken.
Het LV is...
A
Hij
B
je
C
een eigen museum
D
elke werkdag

Slide 30 - Quiz

Hij zou dit jaar met een groot feest zijn honderdste verjaardag vieren.
Het LV is...
A
Hij
B
dit jaar
C
met een groot feest
D
zijn honderdste verjaardag

Slide 31 - Quiz

In het witloofmuseum kom je alles over witloof te weten.
Het LV is...
A
In het witloofmuseum
B
je
C
alles
D
alles over witloof

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Video

Het meewerkend voorwerp

Slide 34 - Slide

Het meewerkend voorwerp (MV)

Slide 35 - Slide

Het meewerkend voorwerp (MV)
  • In sommige zinnen vormt het MV een aanvulling bij het O, het WWG en het LV.
  • Het MV duidt aan voor wie/wat of aan wie/wat de handeling bedoeld is.


Slide 36 - Slide

Ik geef mijn broertje een lepel saus. 


Stel de vraag: AAN/VOOR WIE/WAT + WWG/NWG + (LV) + O?

Slide 37 - Slide

Na afloop van de infosessie kan het publiek hem hierover nog altijd vragen stellen.
Het MV is...
A
het publiek
B
hem
C
hierover
D
vragen

Slide 38 - Quiz

Voor haar kocht hij elke zondag bloemen bij Bloems.
Het MV is...
A
voor haar
B
hij
C
bloemen
D
bij Bloems

Slide 39 - Quiz

Naast nieuwe leerplannen heeft de minister het onderwijs extra geld beloofd de volgende jaren.
Het MV is...
A
nieuwe leerplannen
B
de minster
C
het onderwijs
D
extra geld

Slide 40 - Quiz

Je vindt een MV in een zin met een...
A
WWG
B
WWG en NWG
C
NWG
D
HWW

Slide 41 - Quiz

Slide 42 - Video

Stappen zinsontleding
  1. Persoonsvorm
  2.  Onderwerp
  3. Gezegde (wwg of nwg)
  4. Lijdend voorwerp
  5. Meewerkend voorwerp
  6. ... (zie verder)

Slide 43 - Slide

Maak de opdracht in je werkboek
 p.381
Laat controleren door je leerkracht. 

Slide 44 - Slide

Maak eventueel oefeningen
  • op GROEI:  nadenken over zinnen
                                LV 22
                                MV 23
                                LV-MV 24 + 25
                                Herhaling o-pv 20
                                Herhaling wwg/nwg 21
  • op Smartschool bij weblinks / zinsleer

Slide 45 - Slide