This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 20 min
Items in this lesson
Present Simple
Slide 1 - Slide
Doelen
Aan het einde van de les kan je:
Vertellen wat de present simple is (bevestigende zinnen)
Signaalwoorden herkennen van de present simple
De vorm toepassen in zinnen
Slide 2 - Slide
De 'present simple' is in het Nederlands de ...
A
verleden tijd
B
tegenwoordige tijd
C
toekomende tijd
Slide 3 - Quiz
Wanneer gebruik je het?
Als iets altijd, vaak of nooit gebeurt, gebruik je in het Engels de present simple.
Ik werk op school (altijd)
Ik sport doordeweeks (vaak)
Ik eet geen vis (nooit)
Slide 4 - Slide
Vorm
Bij I, you, we en they gebruik je het hele werkwoord.
I live in New-York city.
They eat fish every weekend.
Onderwerp + ww
Slide 5 - Slide
Vorm
Bij he, she en it zet je een -s achter het werkwoord.
He lives in New-York city.
She drinks milk every morning.
Onderwerp + ww + s
Slide 6 - Slide
Voorbeeld
Slide 7 - Slide
0
Slide 8 - Video
Present simple They ...... (to visit) us every summer.
A
visit
B
visits
Slide 9 - Quiz
Present simple It ....... (to start) in 10 minutes.
A
start
B
starts
Slide 10 - Quiz
Present simple He ..... (to call)
A
call
B
calls
Slide 11 - Quiz
Present simple We often ........... (to talk) about or holiday.
A
talk
B
talks
Slide 12 - Quiz
Present simple I never ....... (to wear) this dress to school.
A
wear
B
wears
Slide 13 - Quiz
Persoonlijke voornaamwoorden
Soms begint een zin niet met een persoonlijk voornaamwoord als onderwerp. Dan moet je omdenken.
My dog never drinks from the river. (My dog = it)
Our parents often walk in the park. (Our parents = they)
Slide 14 - Slide
He
She
They
We
Richard
Lisa
Dirk and I
Dirk and Lisa
Mr. Verhoeven
The dog and cat
Mrs. van der Boom
Mrs. van der Boom and I
Slide 15 - Drag question
Uitzondering
Wanneer werkwoorden eindigen op een 'y', veranderen ze iets meer dan gewone werkwoorden bij he/she/it. Je vervangt dan eerst de -y door - ie en dan zet je de -s erachter.
SometimesI worry about my dog.
She never worries about her dog.
Slide 16 - Slide
We ... (to cry) every Sunday.
A
cry
B
cries
Slide 17 - Quiz
James never ... (to carry) his own bag to school
A
carry
B
carries
Slide 18 - Quiz
She always ... (to fly) to Germany during holidays.