This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
20:00
Slide 1 - Slide
Goedemorgen klas 2C
Vandaag...
- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Vandaag...
Zinsdelen op een rij
Uitleg naamwoordelijk gezegde
Opdrachten maken
Leerdoelen:
Ik kan het naamwoordelijk gezegde in een zin vinden.
Slide 2 - Slide
Welke zinsdelen ken je nog?
Slide 3 - Mind map
Zinsdelen op een rij
persoonsvorm (pv)
tijdproef, getalproef (vraagzin)
onderwerp (ow)
Wie/(wat) + pv?
werkwoordelijk gezegde (wg)
zegt wat het onderwerp (iets of iemand) doet
lijdend voorwerp (lv)
Wat/Wie + wg + ow ?
naamwoordelijk gezegde (ng)
zegt wat het onderwerp (iets of iemand) is
- werkwoordelijk deel: 9
koppelwerkwoorden
- naamwoordelijk deel: zet je tussen haken
meewerkend voorwerp (mv)
Aan/Voor wie + wg + ow + lv?
bijwoordelijke bepaling (bwb)
Overige ww in de zin. Geeft antwoord op
vragen als: Waar?, Wanneer?, Hoe?. enz.
Slide 4 - Slide
Noteer de persoonsvorm (pv), het werkwoordelijk gezegde (wg), het onderwerp (ow) en het lijdend voorwerp (lv) van de volgende zin: Kim mocht van haar docent de toets opnieuw maken.
Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).
Slide 5 - Open question
Gram. Zinsdelen par. 3: Naamwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde: zegt wat iemand of iets (ow) doet.
VB: Hij fietst naar school.
Naamwoordelijk gezegde: zegt wat iemand of iets is of wordt.
VB: Pieter is arts.
Slide 6 - Slide
Gram. Zinsdelen par 3: Naamwoordelijk gezegde
VB: Pieter is arts.
Naamwoordelijk gezegde bestaat uit:
werkwoordelijk deel: alle werkwoorden uit de zin. Een ervan is een koppelwerkwoord (kww) > zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
naamwoordelijk deel: een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp geeft.
Slide 7 - Slide
Naamwoordelijk gezegde bestaat uit:
werkwoordelijk deel: alle werkwoorden uit de zin. Een ervan is een koppelwerkwoord (kww) > zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
naamwoordelijk deel: een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp geeft.
VB: Pieter isarts..
werkwoordelijk deel: is > kww 'zijn'.
naamwoordelijk deel: arts > zelfstandig naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp (Pieter) bevat. Zet je tussen vierkante haken > Pieter is [arts],
Slide 8 - Slide
Gram. Zinsdelen par 3: Naamwoordelijk gezegde
Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde?
Check of er in de zin een koppelwerkwoord (zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen) staat.
Check of het onderwerp iets doet of iets is/wordt.
Is/Wordt het onderwerp iets? > Stel de vraag: Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden?
Voorbeeldzin: Nova wil later een beroemde pianiste worden.
worden = kww
Nova is/wordt iets > beroemde pianiste.
Vraag: Wat wil Nova worden? - antwoord: een beroemde pianiste
ng = wil [een beroemde pianiste] worden.
Slide 10 - Slide
Verdeel de zinnen in twee groepen:
Een groep waar het onderwerp iets doet
en een groep waar het onderwerp iets is (kww!)
Ik wandel naar huis.
Hij let goed op.
Ik ben gelukkig.
Zij vinden de opdracht moeilijk
Hij blijkt heel handig.
Onderwerp doet
Onderwerp is
Slide 11 - Drag question
doet
is of wordt
Er is sprake van een werkwoordelijk gezegde als het onderwerp van de zin iets...
Er is sprake van een naamwoordelijk gezegde als het onderwerp van de zin iets...
Slide 12 - Drag question
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Saskia blijft iedere dag naar school rennen.
De politie vangt de boef.
In 1929 werd Jopie de eerste Miss Holland.
Sturen jullie de uitnodigingen voor het feest op tijd weg?
Lieke Martens is de beste voetbalster ter wereld geworden.
Jan is een lieve jongen
Slide 13 - Drag question
KORTOM:
In een zin zit dus:
een werkwoordelijk gezegde (alle ww in de zin)
óf
een naamwoordelijk gezegde:
kww + antwoord op de vraag: Wat+PV+OW+overige ww
Het naamwoordelijk deel noteer je [tussen vierkante haken]
Slide 14 - Slide
Aan de slag!
Maak opdr. 1 t/m 7 van Grammatica Zinsdelen
Open het online boek - Cursus 5 Grammatica - P3 ZD Naamwoordelijk gezegde
De eerste tien minuten werk je zelfstandig in stilte. Daarna mag je zachtjes overleggen met degene naast je.
Klaar?
Kies uit: lezen in je leesboek, samenvatting maken van theorie
Slide 15 - Slide
Checkvragen
Wat is het verschil tussen een werkwoordelijk gezegde en een naamwoordelijk gezegde.
Hoe schrijf je het naamwoordelijk deel op?
Ontleed de volgende zin: Saar schijnt ziek te zijn.
Slide 16 - Slide
Checkvragen
Wat is het verschil tussen een werkwoordelijk gezegde en een naamwoordelijk gezegde. Werkwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets is. Naamwoordelijk gezegde zegt wat iets of iemand doet.
Hoe schrijf je het naamwoordelijk deel op? Tussen vierkante haken.
Ontleed de volgende zin: Saar schijnt ziek te zijn.