Je hebt respect voor elkaar, elkaars spullen en het gebouw.
Je bent op tijd in elke les.
Je hebt je schoolspullen bij je.
Je jas/pet aan de kapstok of in de kluis.
Je telefoon (op stil) in het telefoonhotel of in je kluis (en je oortjes ook).
Je laptop neem je opgeladen mee naar school en ’s middags mee naar huis.
Nederlands is de voertaal in de les.
Eten en drinken doe je in de pauze (water mag).
Toiletbezoek doe je in de pauze of tijdens een leswissel.
Bij een probleem ga je naar je docent of je mentor.