Woordenschat 1.3

1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

timer
10:00

Slide 2 - Slide

Waar werd je blij van afgelopen week?

Slide 3 - Slide

Doelen
Je herkent en gebruikt figuurlijk taalgebruik.

Slide 4 - Slide

Plan
Terugblik;
Uitleg;
Opdrachten;
Afsluiting.

Slide 5 - Slide

Hoe kun je betekenis afleiden uit de tekst?

Slide 6 - Open question

Hoe kun je de betekenis afleiden uit een woord?

Slide 7 - Open question

Zoek een plaatje bij figuurlijk taalgebruik (dat je zelf gebruikt).

Slide 8 - Open question

Spreekwoord
Onveranderlijk;
Mededeling;
PV in tt;
Algemene levenswijsheid;
'Na regen komt zonneschijn', 'Oost west, thuis best'.

Slide 9 - Slide

Gezegde
Onveranderlijk;
Figuurlijke betekenis;
Geen werkwoord/zin;
'Met hart en ziel', 'een open deur',  'een vrolijke frans'.

Slide 10 - Slide

Zegswijze
Kunnen een zin zijn;
Onderwerp en werkwoordstijd aanpassen;
'Het loopt de spuigaten uit.' > 'Het lawaai liep de spuigaten uit.'

Slide 11 - Slide

Uitdrukking
Algemeenst;
Overkoepelend begrip voor alle vaste verbindingen met een figuurlijke betekenis (gezegdes en zegswijzen).

Slide 12 - Slide

Letterlijk en figuurlijk
Smelten;
Hart.

Slide 13 - Slide

3

Slide 14 - Video

00:22
Welke uitdrukking gebruikte de komiek?

Slide 15 - Open question

00:45
Wat betekent 'de muren kwamen op mij af'?

Slide 16 - Open question

01:06
Wat betekent 'het was geen gezicht'?
A
Er was geen mimiek te zien.
B
Het zag er niet uit.

Slide 17 - Quiz

Effe checken...
Ken je de volgende uitdrukkingen?

Slide 18 - Slide

In de aap gelogeerd zijn.
A
In een vervelende positie beland zijn.
B
Een dierentuin bezocht hebben.
C
In de maling genomen worden.

Slide 19 - Quiz

Iets op je duimpje kennen.
A
Goed zijn in spelen met vingerpoppen.
B
Het goed hebben gedaan.
C
Iets heel goed kennen, van buiten weten.

Slide 20 - Quiz

Jij bent snel aangebrand!
A
Je verkleurt snel in de zon.
B
Je wordt snel boos.
C
Je bent onhandig.

Slide 21 - Quiz

Zien is geloven
Je krijgt een interview uitgereikt;
Lees dit door;
Onderstreep figuurlijk taalgebruik;
Bedenk daar letterlijk taalgebruik voor en schrijf dat op;
Ruil van blaadje met een medestudent;
Lees wat hij/zij heeft opgeschreven. 
Wat valt je op? Geef feedback!

timer
5:00

Slide 22 - Slide

Wat doet figuurlijk taalgebruik met een tekst?

Slide 23 - Open question

Opdrachten
Maak alle opdrachten van woordenschat 1.3.
Je mag samenwerken;
Als je klaar bent, kun je de oefentoets maken van woordenschat hoofdstuk 1.
timer
25:00

Slide 24 - Slide

Moeilijkste opdracht?

Slide 25 - Mind map

Wat is het belangrijkste dat je deze les geleerd hebt?

Slide 26 - Open question

Tips en tops voor mij?

Slide 27 - Open question