This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Geluid
Slide 1 - Slide
Geluidsbron
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Wat is een geluidsbron?
A
een voorwerp dat geluid maakt
B
een voorwerp dat geluid ontvangt
C
een voorwerp dat geluid doorgeeft
D
een voorwerp dat geluid maakt, doorgeeft en ontvangt
Slide 4 - Quiz
Hard of zacht?
Hangt af van de amplitude (uitwijking)
Kleine uitwijking = zacht geluid
Grote uitwijking = hard geluid
Slide 5 - Slide
Welk van deze twee geluidsgolven geeft een harder geluid? Leg uit!
Image 1
Image 2
de geluidsgolven in afbeelding 2; de amplitude is groter
Slide 6 - Slide
Soms is het geluid zo zacht dat je het niet hoort. Dit kun je versterken met een klankkast. Een klankkast is een hol voorwerp dat de trilling van geluidsbron overneemt en versterkt.
Slide 7 - Slide
Een gitaar heeft 6 verschillende snaren van verschillende diktes. Dikke snaren maken een lage tonen en dunne snaren hoge tonen.
een hoge toon bij snaarinstrumenten als:
- de snaar korter is
- de snaar strakker is gespannen
- de snaar dunner is..
Slide 8 - Slide
Bij een snaarinstrument is de toon laag als de snaar:
A
langer, strakker en dikker
B
langer, dikker en minder strak gespannen
C
korter, dunnere en strakker
D
korter, dunnere en minder strak gespannen
Slide 9 - Quiz
Benoem 4 geluidsbronnen
Slide 10 - Open question
Een blaasinstrument verander je van toon door de hoeveelheid trillende lucht in het instrument te veranderen.
De luchtkolom is de lengte van de trillende lucht in het instrument.