Lijdend voorwerp

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 1 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Na de uitleg:
- weet je wat een lijdend voorwerp is;
- weet je hoe je deze kunt vinden in de zin;






Slide 2 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 3 - Mind map

Wie heeft dat gedaan?
A
pv = wie
B
pv = heeft
C
pv = dat
D
pv = gedaan

Slide 4 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp?

Slide 5 - Mind map

De geschiedenis van de wereld is erg uitgebreid.
A
ow = de geschiedenis
B
ow = de geschiedenis van de wereld
C
ow = erg
D
ow = uitgebreid

Slide 6 - Quiz

Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?

Slide 7 - Mind map

Ik zou kunnen gaan werken.
A
wwg = zou
B
wwg = zou kunnen
C
wwg = zou kunnen gaan
D
wwg = zou kunnen gaan werken

Slide 8 - Quiz

LIJDEND VOORWERP


Martijn | hangt | zijn jas | aan de kapstok.


Wat hangt Martijn? Martijn hangt zijn jas.


lijdend voorwerp = zijn jas

voorbeeld 4
ow
wwgez

Slide 9 - Slide

De stamppot heeft oma gekookt
  •  Schrijf op je blad één van de zinsdelen 
Groen = Onderwerp
Geel = Persoonsvorm (deel van het wwg) 
Oranje = Lijdend voorwerp
Blauw = Voltooid deelwoord (deel van het wwg) 
  •  Zoek de personen met de andere zinsdelen 
  • Maak de grappigste zin

Slide 10 - Slide

De zusjes spelen verstoppertje.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
de
B
zusjes
C
spelen
D
verstoppertje

Slide 11 - Quiz

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Fred doet peper op zijn gebakken ei.

Slide 12 - Open question

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Bibelot draagt meestal een ring.

Slide 13 - Open question

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Op het feest hebben we gebak gegeten.

Slide 14 - Open question

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

De visser heeft een karper gevangen.

Slide 15 - Open question

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Dagmar heeft de regenjas aan de kapstok gehangen.

Slide 16 - Open question

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Kirsten neemt Maja mee naar het zwembad.

Slide 17 - Open question