H3.4 deel 1

3.4 Crisistijd
1 / 18
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

3.4 Crisistijd

Slide 1 - Slide

Je weet aan het eind van de les:
  •  Het ging met de economie in de jaren 1930


  • --> Lees blz. 38 De economische crisis

Slide 2 - Slide

0

Slide 3 - Video

In welk jaar begon deze Wereldcrisis?
A
1928
B
1929
C
1930
D
1931

Slide 4 - Quiz

oorzaken economische crisis
  • overproductie in landbouw en industrie
  • dalende koersen aandelen
  • 'live now, pay later' - door een blind vertrouwen in de economie werd er veel geld geleend
  • nauwelijks toezicht op banken


Slide 5 - Slide

Banken failliet
  • Banken hadden veel geld uitgeleend aan bedrijven en mensen

  • Door de crisis kregen ze veel van dat geleende geld niet terug

  • Daardoor gingen ook veel banken failliet

  • Mensen met aandelen verloren het vertrouwen en gingen hun aandelen snel verkopen!

Slide 6 - Slide

gevolgen economische crisis
the Great Depression (de grote depressie)
  • hoge werkloosheid
  • grote armoede
  • wereldwijde crisis (alleen in kapitalistische landen!)

Slide 7 - Slide

Crisis in Nederland
  • Nederland wordt zwaar door de crisis geraakt: de handel met de VS en Duitsland komt vrijwel stil te staan.

  • Bedrijven en fabrieken moeten de deuren sluiten.

  • Tussen 1929 en 1935 stijgt de werkloosheid van 22.000 naar 500.000

Slide 8 - Slide

Duitsland na de Eerste Wereldoorlog 
  • Eerste democratie in Duitsland: Republiek van Weimar (1919)

  • De herstelbetalingen zijn niet op te brengen door de regering, en de inflatie is groot.

  • De crisis van 1929 slaat in als een bom...

Slide 9 - Slide

systeem met stempelkaarten van werklozen
geld dat iemand krijgt
lange tijd van economische achteruitgang en werkloosheid
1. stempelen
3. economische crisis
2. uitkering

Slide 10 - Drag question

Sleep de gebeurtenissen in de juiste volgorde:
1
2
3
4
Amerikaanse bedrijven gingen minder produceren of sloten.
Amerikanen kochten minder producten
In Nederland en Duitsland ontstonden werkeloosheid en armoede 
De crisis werd door handelscontacten in de wereldeconomie over de hele wereld verspreid

Slide 11 - Drag question

6

Slide 12 - Video

01:33
Waar kwamen mensen aan geld om nieuwe spullen te kopen?
A
Ze vonden geld op straat.
B
Ze gingen extra werken.
C
Ze leenden geld bij de bank.
D
Als ze geen geld hadden kochten ze geen spullen.

Slide 13 - Quiz

02:25
Waarom worden er mensen ontslagen of gaan fabrieken failliet?
A
Omdat zij hun werk niet goed deden.
B
Omdat mensen stoppen met het kopen van spullen.
C
Omdat de overheid vond dat het moest.
D
Omdat de vraag naar spullen bleef stijgen.

Slide 14 - Quiz

04:51
Welk Nederlands product werd er door de Amerikanen niet meer gekocht?
A
Bloemen
B
Dropjes
C
Kaas
D
Klompen

Slide 15 - Quiz

06:44
Wat krijgen de mensen van de overheid als hulp?
A
Voedselbonnen
B
Een beetje geld, genaamd steun.
C
Niets
D
Veel geld, genaamd steun.

Slide 16 - Quiz

08:42
Hoe werd het kanaal gegraven?

Slide 17 - Open question

13:30
Waar breken er rellen uit?
A
Amsterdam
B
Rotterdam
C
Utrecht
D
Eindhoven

Slide 18 - Quiz