This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Herhaling criminaliteit MASK
Slide 1 - Slide
Is criminaliteit een maatschappelijk probleem?
A
Ja, veel mensen hebben er iets mee te maken en er zijn veel meningen over. daarnaast bemoeit de politiek zich ermee.
B
Nee, Alleen voor daders, slachtoffers en de politie.
C
Ja, omdat het in elke samenleving voorkomt.
D
Nee, Er zijn veel belangrijkere problemen zoals armoede en milieuvervuiling.
Slide 2 - Quiz
Wat is een goede uitleg van criminaliteit?
A
Asociaal gedrag.
B
Alle overtredingen die in de wet staan.
C
Alle misdrijven die in de wet staan.
D
Strafbare feiten die minder erg zijn.
Slide 3 - Quiz
Sleep het begrip naar de beschrijving
harde aanpak van criminaliteit
lijst met misdrijven waarvoor je gestraft bent
Verslag van de politie als het onderzoek klaar is
een ernstig strafbaar feit
voorkomen van criminaliteit
strafblad
misdrijf
proces-verbaal
preventie
repressie
Slide 4 - Drag question
Wat is een voorbeeld van tijdsgebonden criminaliteit?
A
In Amerika mag je wapens kopen
B
In Indonesie staan hoge straffen op drugshandel
C
Vroeger waren er nog geen regels over appen op de fiets
Slide 5 - Quiz
Wat is de Opiumwet?
A
Wet waarin staat wat opium is
B
Wet waarin staat welke drugs illegaal zijn
C
Wet waarin staat wat gedoogd wordt
D
Die wet bestaat niet
Slide 6 - Quiz
Wat is veelvoorkomende criminaliteit
A
fietsen stelen
B
gewapende overval
C
drugssmokkelen
D
vandalisme
Slide 7 - Quiz
Materiële gevolgen
Immateriële gevolgen
Kosten omdat er is ingebroken
Hogere prijzen voor producten en diensten
Gevoel van angst en onveiligheid
Morele verontwaardiging
Gevaar van eigenrichting
Kosten voor bestrijding criminaliteit
Normvervaging
Slide 8 - Drag question
Wat is een recidivist?
A
Iemand die voor het eerst veroordeeld wordt
B
Een minderjarige die de fout in gaat
C
De persoon die een misdadiger aanklaagt
D
Iemand die keer op keer iets crimineels doet
Slide 9 - Quiz
Volgens de bindingstheorie:
A
wordt iemand zonder opleiding, werk of relatie sneller crimineel
B
worden mensen met veel bindingen eerder crimineel
C
zijn mensen zonder vaste woon- of verblijfplaats vaker crimineel
D
bepaalt vooral de buurt of iemand crimineel wordt of niet
Slide 10 - Quiz
Enquête onder daders
Enquête onder slachtoffers
Gebaseerd op aangiften
Er is sprake van selectieve opsporing
Zeker bij zware misdrijven geeft niet iedereen eerlijk antwoord
Moord komt hier niet in voor
Politiestatistieken
Daderonderzoek
Slachtofferonderzoek
Slide 11 - Drag question
Een jongen hoorde vaak rot opmerkingen over zijn herkomst en hoorde mensen praten over hoe crimineel zijn herkomstgroep wel niet was. Hij ontdekte dat hij een criminele reputatie had in de samenleving. Toen hij illegaal aan een rijbewijs kon komen dacht hij 'als mensen toch al denken dat ik crimineel ben, dan kan ik dit best een keer op deze manier doen'.
A
Gelegenheidstheorie
B
Anomietheorie
C
Bindingstheorie
D
Etiketteringstheorie
Slide 12 - Quiz
Wat is GEEN kenmerk van de rechtsstaat?
A
Scheiding van de macht
B
Grondwet
C
Grondrechten
D
Vrijspraak
Slide 13 - Quiz
Welke risicofactor hoort bij de omschrijving?
Hieronder lees je een aantal omschrijvingen van risicofactoren. Hoe wordt dat genoemd?
Beschrijving
Risicofactor
Je bent zo in de war dat je niet meer weet waarom je een strafbaar feit hebt gepleegd.
Je gaat regelmatig niet naar school en hebt weinig te doen.
Je beste vriendin zegt dat je een sjaal mag stelen.
Je bent verslaafd aan alcohol en steelt een fles drank uit de supermarkt.
Je vader is snel boos op andere mensen. Als je uit gaat schop je regelmatig mensen in elkaar.
Psychische (gedrags)problemen
Schooluitval of spijbelen
Groepsdruk
Alcohol of drugs
Slechte opvoeding
Slide 14 - Drag question
Wat is rechtsbescherming
A
Dat we beschermd zijn tegen rechters
B
Dat de burgers, middels de grondwet beschermd worden tegen machtsmisbruik door de overheid
C
Dat rechters zelf de strafmaat mogen bedenken
D
Dat we beschermd worden tegen de media
Slide 15 - Quiz
Wat is het legaliteitsbeginsel?
A
Naast rechten hebben we ook plichten.
B
Je kan niet twee keer worden vervolgd.
C
Iedere handeling van de overheid moet gebaseerd zijn op een wet.
D
De overheid kan ook strafbaar zijn.
Slide 16 - Quiz
Beschermende factoren
Risicofactoren
Een onveilige opvoeding
Uit een hecht gezin komen
Problematisch alcoholgebruik
Goede sociale vaardigheden
Onderwijs volgen
Slide 17 - Drag question
Het Jeugdstrafrecht geldt van 10 t/m 18 jaar
A
Juist
B
Onjuist
Slide 18 - Quiz
Welke bewering(en) over jeugdstrafrecht zijn juist? 1. De rechtszittingen zijn openbaar 2. De maximale celstraf volgens het jeugdstrafrecht is drie jaar 3. De verdachten staan terecht voor een kantonrechter 4. In het jeugdstrafrecht kan een jongere ook worden opgenomen in een jeugdinrichting
A
1,2
B
3,4
C
alleen 3
D
alleen 4
Slide 19 - Quiz
1 De verdachte wordt door de minister van justitie ondervraagd. 2 Er wordt proces-verbaal tegen de verdachte opgemaakt. 3 Er wordt besloten of de verdachte langer vastgehouden moet worden. 4 Er wordt besloten of de verdachte voor de rechter moet verschijnen. 5 Er wordt in overleg met de officier van justitie een jury samengesteld. Welke situaties passen NIET bij het Nederlandse recht?
A
1 en 5
B
2 en 3
C
2 en 4
D
3 en 4
Slide 20 - Quiz
Aangeleerd gedragtheorie
Neutraliserings- theorie
Etikettentheorie
Anomietheorie
Rationele-keuze theorie
Jongeren schakelen hun schuldgevoel uit als ze in een groep strafbare feiten plegen.
Het plegen van een misdrijf is een weloverwogen keuze. Er wordt afweging gemaakt van kosten en baten.
Als iemand steeds 'crimineel' genoemd wordt, kan de persoon zich hier naar gaan gedragen.
Crimineel gedrag wordt aangeleerd in contact met mensen uit je eigen omgeving
Criminaliteit is het gevolg van de botsing tussen het willen behalen, maar niet kunnen behalen van de door de samenleving gestelde doelen.
Slide 21 - Drag question
Welke taak van de politie herken je?
A
Handhaven openbare orde
B
Hulpverlening
C
Opsporing van strafbare feiten
D
preventie
Slide 22 - Quiz
............opent de rechtszaak
A
De officier van justitie
B
De advocaat
C
De rechter
D
De griffier
Slide 23 - Quiz
Wie is de aanklager is een rechtszaak?
A
De rechter
B
De politie
C
Officier van justitie
D
Het slachtoffer
Slide 24 - Quiz
Seponeren
Vervolgen
Schikken
De verdachte moet voor de rechter komen
De verdachte krijgt een boete
Er is geen genoeg bewijsmateraal
Slide 25 - Drag question
Wat is een requisitor
A
Verhaal van advocaat waarom verdachte onschuldig is
B
Verhaal OvJ met daarin de strafeis
Slide 26 - Quiz
Wat is geen hoofdstraf?
A
Een boete
B
Een taakstraf
C
Een gevangenisstraf
D
TBS
Slide 27 - Quiz
Hoge raad
Gerechtshoven
Rechtbanken
In hoger beroep
In cassatie
Slide 28 - Drag question
Jan wordt veroordeeld tot 8 jaar gevangenisstraf en tbs. Van wat soort straffen is hier sprake?
A
Alleen hoofdstraffen
B
Hoofdstraf en bijkomende straf
C
Bijkomende straf en maatregel
D
Hoofdstraf en maatregel
Slide 29 - Quiz
Rechtse politieke partijen vinden preventieve maatregelen tegen criminaliteit belangrijker dan linkse politieke partijen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 30 - Quiz
Vergelding
Afschrikking
Resocialisatie
Beveiliging van de samenleving
'Mensen die de wet overtreden verdienen straf'
'Als een crimineel weet dat er een hoge straf is, zal hij zich misschien bedenken voordat hij zijn plan uitvoert.'
'Een straf moet ervoor zorgen dat de dader niet nog een keer in de fout gaat'
De rechter geeft vaak een gevangenisstraf als de kans op recidive heel groot is'