Haarlem B1 23 januari




De woorden van Code+ deel 3
hoofdstuk 11, woorden taak 1 en 2
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson




De woorden van Code+ deel 3
hoofdstuk 11, woorden taak 1 en 2

Slide 1 - Slide

....................... is een zware sport. Je moet er een goed ........................ voor hebben.
A
De tegenstander, techniek
B
Surfen, uithoudingsvermogen
C
Verliezen, uitdaging
D
Samenwerking, bond

Slide 2 - Quiz

Politici uit Frankrijk en Duitsland praten over een betere ........................
A
samenwerking
B
klank
C
combinatie
D
vechtpartij

Slide 3 - Quiz

De moeder wordt ...................... als haar kind steeds om snoepjes vraagt.
A
typisch
B
opluchting
C
bijgelovig
D
chagrijnig

Slide 4 - Quiz

Je moet niet ........................ praten. Wees nu stil en ga werken!
A
zodra
B
toevallig
C
aldoor
D
sindsdien

Slide 5 - Quiz

Ajax en Fijenoord hebben gelijk gespeeld. Niemand heeft .....................
A
verliest
B
verliezen
C
verloorde
D
verloren

Slide 6 - Quiz

Als je wereldkampioen wil worden moet je ..................... trainen.
A
strak
B
scoren
C
keihard
D
de beloning

Slide 7 - Quiz

En surfpak zit .................... om het lichaam.
A
blessure
B
klank
C
arm
D
strak

Slide 8 - Quiz

De jongens hebben maar één ...................: professioneel voetballer worden.
A
amateur
B
finale
C
opluchting
D
droom

Slide 9 - Quiz

De .................... van beide voetbalploegen begonnen elkaar te ......................
A
uitslagen, scoren
B
supporters, schoppen
C
vechtpartij, verliezen
D
tegenstanders, organiseren

Slide 10 - Quiz

Op vakantie kwamen we Charlotte tegen. Dat is wel heel ..........................!
A
uitslag
B
uitdaging
C
toevallig
D
vreugde

Slide 11 - Quiz

Meelopen met de avondvierdaagse is hele ..........................
A
verdriet
B
finale
C
finale
D
uitdaging

Slide 12 - Quiz



Herhaling verbinding en Idioom

Slide 13 - Slide

Iemand ...................... weg helpen.
A
in
B
op
C
van
D
zonder

Slide 14 - Quiz

Verstand hebben ................... iets.
A
van
B
voor
C
door
D
met

Slide 15 - Quiz

Hij is ..................... nature een rustig mens.
A
door
B
dat
C
van
D
aan

Slide 16 - Quiz

Veel jongeren zijn verslaafd .................... alcohol.
A
als
B
aan
C
op
D
in

Slide 17 - Quiz

Kijk eens goed ................... je heen!
A
om
B
voor
C
bij
D
op

Slide 18 - Quiz

Als het .................... deze manier moet, dan stop ik ermee.
A
in
B
om
C
op
D
uit

Slide 19 - Quiz

Leg mij eens uit hoe de situatie ..................... elkaar zit.
A
in
B
op
C
voor
D
door

Slide 20 - Quiz

Ryanair biedt niet veel service ..................... zijn klanten.
A
met
B
door
C
aan
D
tegen

Slide 21 - Quiz

De overheid bezuinigt .................... kinderopvang

Slide 22 - Open question

Krijgen we korting ..................... deze bananen? Ze zijn bruin.

Slide 23 - Open question

Konijnen onderscheiden zich .................. hazen door kleine oren en korte pootjes.

Slide 24 - Open question

Verheug je je ...................... je verjaardag?

Slide 25 - Open question

De fietsers houden zich niet ................ de regels en rijden door het rode licht.

Slide 26 - Open question




Wat of Waar + prepositie in een vraag

Slide 27 - Slide

..................... zijn de meeste jongeren verslaafd?
A
Waaraan
B
Wat aan
C
Waarmee

Slide 28 - Quiz

....................... doe jij zoveel moeite?
A
Wat voor
B
Waarvoor
C
Wat met

Slide 29 - Quiz

..................... ga je vanavond doen?
A
Waar
B
Waar
C
Wat

Slide 30 - Quiz

..................... rijden jullie naar oma? Met de auto of de fiets?
A
Waar met
B
Waarmee
C
Wat voor

Slide 31 - Quiz

........................ ben jij bezig?
A
Wat
B
Waar met
C
Waarmee

Slide 32 - Quiz

.................. heeft jouw dochter de leiding?
A
Wat mee
B
Waarmee
C
Waarvan

Slide 33 - Quiz