Toets Urinewegstelsel

Toets Urinewegstelsel
1 / 25
next
Slide 1: Slide
VerzorgendeMBOStudiejaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Toets Urinewegstelsel

Slide 1 - Slide

Welke symptomen kunnen bij ouderen duiden op een urineweginfectie? Meerdere antwoorden mogelijk
A
Verwardheid
B
Hoofdpijn
C
Moeheid
D
Koorts

Slide 2 - Quiz

In welk deel van de nieren wordt de urine opgeslagen?
A
Nierschors
B
Nierbekken
C
Niermerg
D
Nierkapsel

Slide 3 - Quiz

Je nieren filteren je bloed, hoe heten de filters in de nieren?
A
Neuronen
B
Neuronitis
C
Nefronen
D
Nefrontalis

Slide 4 - Quiz

Hoeveel urine wordt er per 24 uur gemiddeld aangemaakt?
A
6 tot 10 liter
B
500 ml tot 1 liter
C
8ooml
D
1 tot 2 liter

Slide 5 - Quiz

Wat hoort bij welke nummers?
A
1.nieren 2. plasbuis. 3.blaas. 4. urineleider
B
1.nieren. 2. urineleider. 3. blaas. 4. plasbuis.
C
1.nieren. 2. blaas. 3. urineleider. 4. plasbuis
D
1.nieren. 2. urineleider. 3. plasbuis. 4. blaas

Slide 6 - Quiz

Voor hoeveel procent bestaat urine uit water?
A
70%
B
50%
C
55%
D
95%

Slide 7 - Quiz


Mevrouw R plast veel. Dit komt doordat er glucose in haar urine komt. Om de glucose uit te kunnen scheiden, maakt haar lijf meer urine aan waardoor ze vaak moet plassen
A
Mw R heeft een blaasonsteking
B
Mw R heeft een nierbekkenonsteking
C
Mw R is incontinent
D
Mw R heeft diabetes

Slide 8 - Quiz

Wat zijn 2 gevolgen van uitdroging?
A
Minder urineproductie
B
Urine is donker
C
Urine is rood
D
In de urine zitten vlokken

Slide 9 - Quiz

Waar duidt een sterk ruikende of stinkende urine op?
A
Uitdroging
B
Urineweginfectie
C
Nierafwijking
D
Diabetes

Slide 10 - Quiz

Waarom is het belangrijk blaasontsteking direct te behandelen?
A
Risico op nierbekkenontsteking
B
Operatie is anders nodig
C
Er kan resistentie voor antibiotica ontstaan
D
Hoeft niet perse

Slide 11 - Quiz

Een delier kan een symptoom zijn van een blaasontsteking?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz

Welke uitspraak over urineretentie is juist?
A
Urineretentie ontstaat meestal acuut.
B
De oorzaak van urineretentie wordt vastgesteld meteen röntgenfoto van de blaas.
C
Een kenmerk van urineretentie is veel moeten plassen.
D
Bij urineretentie blijft er na het plassen urine achter in de blaas

Slide 13 - Quiz

Tijdens het plassen heeft Dhr S een zwakke urinestraal. Welke aandoening zou Dhr kunnen hebben
A
Nierstenen
B
Prostaatvergroting
C
Prostaatontsteking
D
Overloopincontinentie

Slide 14 - Quiz

Wat kunnen preventieve maatregelen zijn ter voorkomen van een blaasontsteking?
A
Cranberrysap, vitamine C
B
Minder drinken en bewegen
C
Blaastraining
D
Veel drinken en goed uitplassen

Slide 15 - Quiz

Welke uitspraak over urinestenen en koliekpijn is juist?
A
Koliekpijn kan ontstaan als een urinesteen vast komt te zitten in de urineleider.
B
10% van de cliënten met koliekpijn plast de urinesteen na een aantal weken uit.
C
De eerste stap in de behandeling van koliekpijn is het vergruizen van de urinesteen
D
Een urinesteen die koliekpijn veroorzaakt, moet direct worden verwijderd

Slide 16 - Quiz

Chronisch nierfalen is een toenemende verslechtering van de nieren.

Hoeveel maanden hoort deze toenemende verslechtering ten minste te bestaan?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 17 - Quiz

Wat is een belangrijke oorzaak van chronisch nierfalen in de Westerse wereld?
A
COPD
B
Suikerziekte
C
COPD + Suikerziekte
D
Een operatie

Slide 18 - Quiz

Waar in het nefron vindt de actieve terugresorptie van vocht uit de voorurine plaats?
A
Glomerulus
B
Lus van Henle
C
Kapsel van Bowman
D
Nierbekken

Slide 19 - Quiz

Een nefron kan....
A
Bloed filteren
B
Urine produceren
C
Allebei
D
Geen van beide

Slide 20 - Quiz

Dit is een nefron. Hoe noemen we het proces dat tussen nr. 1 en 2 plaatsvindt?
A
Terugresorptie
B
Secretie
C
Ultrafiltratie
D
Excretie

Slide 21 - Quiz

Welke structuur wordt aangegeven met nummer 1?
A
De nierschors
B
Het niermerg
C
Het nierbekken
D
De nierpoort

Slide 22 - Quiz

Welk onderdeel hoort bij nummer 1
A
Nierkapsel
B
Niermerg
C
Nierschors
D
Nierlichaampje

Slide 23 - Quiz

Van buiten naar binnen bestaat de nier uit....
A
Nierschors, niermerg, nierbekken
B
Niermerg, nierbekken, nierschors
C
Nierbekken, niermerg, nierschors
D
Nierschors, nierbekken, niermerg

Slide 24 - Quiz

De urineleider van elke nier is direct verbonden met ..........................
A
de nierschors
B
het niermerg
C
het nierbekken

Slide 25 - Quiz