Week 11 Ne 3B/K H5 Werkwoorden spellen

Nederlands 
Werkwoorden spellen
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Nederlands 
Werkwoorden spellen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lesdoel
Aan het einde van de les kun je het schema voor de werkwoordspelling gebruiken voor het correct spellen van werkwoorden.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Welke zin is goed?
A
Hij verteld een verhaal
B
Hij vertelt een verhaal
C
Hij heeft een verhaal vertelt
D
Hij heefd een verhaal verteld

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Slide 4 - Video

This item has no instructions

Stam en ik-vorm
Infinitief
Stam
Ik-vorm
vinden
vind
(ik) vind
lopen
lop
(ik) loop
vallen
vall
(ik) val
beloven
belov
(ik) beloof

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

geloven
A
gelov - geloof
B
gelof - geloof
C
gelov - geloov
D
geloov - geloof

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

blozen
A
bloos-bloos
B
bloz-bloos
C
bloz-bloz
D
bloz-blos

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Kies de juiste stam en ik-vorm van het werkwoord:

kopiëren
A
kopie - kopieer
B
kopiër - kopiër
C
kopiër - kopieer
D
kopieer - kopieer

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Wij hebben gisteren hardgelopen.
Persoonsvorm?
A
wij
B
Hebben
C
Hebben hardgelopen
D
gisteren

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

wat is de persoonsvorm:
Jacob wil heel graag gamen.
A
Jacob
B
gamen
C
wil
D
graag

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Dus!
De persoonsvorm vind je door:
De zin vragend te maken 
De zin in een andere tijd te zetten 
meervoud of enkelvoud maken van de zin 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Wat is niet goed gespeld?

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Slide 14 - Slide

Goed of fout?
Het is de tegenwoordige tijd.
Fout is natuurlijk: steund. Dit moet zijn: steunt.
(Het hele werkwoord: steunen. De stam: steun)
Bron: Taalfouten spotten.

Wat is niet goed gespeld?

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in tegenwoordige tijd?
Hij (dansen) de tango.

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
(drinken) jij graag thee?
A
drink
B
drinkt

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
Hij (landen) op Schiphol.
A
land
B
landt

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Slide 19 - Video

This item has no instructions

Wat zijn sterke werkwoorden?
A
Werkwoorden die van klank veranderen als je de pv in de verleden tijd zet.
B
Werkwoorden die niet van klank veranderen als je de pv in de verleden tijd zet.
C
Werkwoorden die aangeven dat een onderwerp sterk is.
D
Woorden die met 'sterk zijn' te maken hebben.

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Slide 21 - Video

This item has no instructions

Wat gebeurt er met het werkwoord 'werken' als je het in de verleden tijd zet?

Slide 22 - Mind map


Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd?
Hij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Wij (beantwoorden) alle vragen correct.

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Simone (geven) de collectant vijf euro.

Slide 25 - Open question

This item has no instructions

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Ik (koken) pasta.

Slide 26 - Open question

This item has no instructions

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Wij (zetten) de pot op tafel.

Slide 27 - Open question

This item has no instructions

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Rodney (zingen) hartstikke vals.

Slide 28 - Open question

This item has no instructions

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Hij (landen) op Schiphol.

Slide 29 - Open question

This item has no instructions

Slide 30 - Slide

Goed of fout?
Het gaat hier om de voltooide tijd.
- ingepakt: goed (want je hoort de 't' in: ingepakte; of gebruik 't ex-Kofschip: de 'k' zit erin) 
- bezorgt: fout! (je hoort een 'd' in bezorgde; of kijk naar 't ex-Kofschip: daar zit de 'g' niet in.)

(Let op: 'bezorgt' is wel goed in de tegenwoordige tijd! Hij bezorgt het pakje.)
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Hij heeft haar (beschermen)
A
Beschermd
B
Beschermt

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Ik heb (schaatsen).

Slide 32 - Open question

This item has no instructions

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

GELEERD?

- je kunt werkwoorden correct spellen (met behulp van het schema werkwoordspelling)
spelling: werkwoordspelling

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed
hebt begrepen.

Slide 35 - Open question

This item has no instructions

Evaluatie
Lesdoelen behaald?
Aan het einde van de les kun je het schema voor de werkwoordspelling gebruiken voor het correct spellen van werkwoorden.
Hoe ging de les? Wat kan er anders?

Slide 36 - Slide

This item has no instructions