This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Centraal Examen MBO
Slide 1 - Slide
Wat houdt het CE in?
- Lezen én kijken en luisteren
- Dit examen maak je op de computer
- Totaal: maximaal 120 minuten
- vijftig tot zestig vragen
- Let op: je krijgt één cijfer voor beide onderdelen
Slide 2 - Slide
Wat is het verschil tussen het onderwerp en de hoofdgedachte?
Slide 3 - Mind map
Verschil onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp:
zo kort mogelijk beschreven waar de de tekst over gaat. hou vast: max vier woorden
beroep vuilnisman
Hoofdgedachte:
In 1 goedlopende zin beschreven waar de tekst over gaat.
We hebben vuilnismannen nodig in ons leven.
Slide 4 - Slide
Welke TEKSTDOELEN ken je?
Slide 5 - Open question
Tekstdoelen
- informeren
- amuseren
- overhalen / activeren
- overtuigen
- instrueren
Slide 6 - Slide
Wat is het verschil tussen tekstdoel overhalen en overtuigen?
Slide 7 - Open question
Noem een TEKSTSOORT
Slide 8 - Open question
Tekst
Informeren
Activeren
Vermaken
Instrueren
Verkiezingsaffiche
Reclame-folder
Handleiding
Gedicht
Krantenartikel
Songtekst
Geboortekaartje
Slide 9 - Drag question
Wat is de juiste volgorde van een tekstindeling?
A
Inleiding, middenstuk met tussenkopjes, slot
B
Inleiding, slot, middenstuk
C
Inleiding, middenstuk met eventueel tussenkopjes, slot
D
Titel, inleiding, middenstuk met eventueel tussenkopjes, slot
Slide 10 - Quiz
In een tekst over asieldieren beschrijft een schrijver zijn huisdieren, waarvan hij er twee uit het asiel heeft gehaald en één niet. Vervolgens stelt hij zichzelf de vraag: "Zijn asieldieren leukere dieren dan dieren die niet uit het asiel komen?"
Op welke manier(en) heeft de schrijver de tekst ingeleid?
A
Beschrijving van de aanleiding + vragen stellen
B
Situatieschets + beschrijving van de aanleiding
C
Beschrijving van de aanleiding + een probleem
D
Situatieschets + vragen stellen
Slide 11 - Quiz
Welke tussenkopjes kunnen er staan in een tekst over jullie opleiding?
Slide 12 - Mind map
Aan het einde van een tekst staat: dus we gaan nooit meer met de auto op vakantie.
Welke manier van afsluiten heeft de schrijver hier gebruikt?
A
Samenvatting
B
Conclusie
C
Aanbeveling
D
Oplossing
Slide 13 - Quiz
Met welk tekstverband hebben we hier te maken?
Ik ben van mening dat we geen vlees meer moeten eten, maar mijn beste vriend denkt daar anders over.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Voorbeeld
D
Reden
Slide 14 - Quiz
Met welk tekstverband hebben we hier te maken?
Als jij mijn tas inpakt, koop ik onderweg iets lekkers voor je.
A
Volgorde van tijd
B
Opsomming
C
Voorwaarde
D
Voorbeeld
Slide 15 - Quiz
Met welk tekstverband hebben we hier te maken?
Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op mijn bruiloft.
A
Oorzaak-gevolg
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Voorbeeld
Slide 16 - Quiz
Met welk tekstverband hebben we hier te maken?
We begonnen met tien mensen, toen melden zich er nog eens tien. Nu is ons lokaal te klein.
A
Voorbeeld
B
Tegenstelling
C
Voorwaarde
D
Volgorde van tijd
Slide 17 - Quiz
Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie
Slide 18 - Quiz
Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden want en omdat?
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden
Slide 19 - Quiz
Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden daardoor en zodat?
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling
Slide 20 - Quiz
Om welk tekstverband gaat het hier?
Ik kreeg een hapje en een drankje.
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling
Slide 21 - Quiz
In welke zin wijzen de signaalwoorden
op een volgorde in tijd?
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.
Slide 22 - Quiz
Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen