This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Krachten op de fiets
§3
Slide 1 - Slide
Welke krachten werken mee en welke werken tegen?
Slide 2 - Slide
Krachten op de fiets
Een kracht die je helpt --> meewerkende kracht
Een kracht die tegenwerkt --> tegenwerkende krachten
Slide 3 - Slide
Trappen = aandrijven
Als je niet trapt, ga je niet vooruit.
Trappen is dus de aandrijving = aandrijvende kracht
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
Slide 6 - Slide
https:
Slide 7 - Link
Welke weerstand ?
Slide 8 - Slide
Rolwrijving
= tegenwerkende kracht
nodig om vooruit te rollen
Slide 9 - Slide
Luchtwrijving
= tegenwerkende kracht
Slide 10 - Slide
Remmen --> remkracht
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Voortstuwende kracht
Tegenwerkende kracht
Slide 13 - Slide
Evenwicht (stilstand of even snel)
Slide 14 - Slide
Versnellen
Slide 15 - Slide
Vertragen
Slide 16 - Slide
Versnellen
Aandrijvende kracht is groter dan tegenwerkende kracht.
Het verschil tussen deze 2 krachten = resultante
Je snelheid wordt groter.
= versnelde beweging
Slide 17 - Slide
Niet sneller, niet trager
Je rijdt aan dezelfde snelheid vooruit. Je gaat niet sneller en niet trager. De aandrijvende kracht = tegenwerkende kracht.
Resultante = 0
Slide 18 - Slide
Vertragen
Tegenwerkende kracht is groter dan de aandrijvende kracht.
Snelheid neemt af.
Slide 19 - Slide
Heb je een kracht nodig om op je fiets dezelfde snelheid te houden (dus niet sneller of trager) ?
A
Ja
B
neen
Slide 20 - Quiz
Geef een ander woord voor resultante.
Slide 21 - Open question
Nicky stapt op zijn scooter en geeft gas. De scooter begint te rijden en zijn snelheid wordt groter. Hoe noem je een beweging waarbij de snelheid groter wordt?
A
een optrekkende beweging
B
een versnelde beweging
C
eenparige beweging
D
een aanhoudende beweging
Slide 22 - Quiz
Nicky remt, totdat hij stilstaat. Wat weet je van de netto-kracht als Nicky stilstaat?
A
Er is een netto-kracht in de rijrichting.
B
Er is een netto-kracht tegen de rijrichting in.
C
Er zijn twee netto-krachten.
D
De netto-kracht is nul.
Slide 23 - Quiz
Nicky moet ineens afremmen. Hij remt zo snel mogelijk. Zijn snelheid wordt kleiner. Hoe noem je een beweging waarbij de snelheid kleiner wordt?