Woordenschat

1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Woordenschat H1 en H2
- Hoofdstuk 1: woordraadstrategieën 
               - Hoe kun je vanuit de tekst de betekenis van woorden achterhalen? 

- Hoofdstuk 2: Vergelijking (beeldspraak)
               - Je vergelijkt een object (o) met een beeld (b).              
                  Bijvoorbeeld: De verhuizer (o) is zo sterk als een beer 
                 (b).
               - Gebruik hiervoor de woordjes: als, zoals, net ... als, gelijk, van, lijken

Slide 2 - Slide

Woordenschat H2
Opnieuw beeldspraak,  metafoor en personificatie.

Vergelijking: Jouw kamer (object) lijkt wel een zwijnenstal (beeld).
Metafoor: Je moet die zwijnenstal van je eens opruimen.

Je vervangt het object volledig door het beeld. 

Slide 3 - Slide

Voorbeelden

Vergelijking: Die kamer van jou lijkt wel een zwijnenstal

Metafoor: Je moet die zwijnenstal eens opruimen

Verschil: het woordje 'lijkt'

Vergelijking: De voetballers vechten na de wedstrijd als kemphanen.
Metafoor: De trainer moest de kemphanen na de wedstrijd uit elkaar trekken.
Verschil: het woordje als.

Bij de vergelijking wordt het object in de  werkelijkheid genoemd (zingen, de voetballers). Bij de metafoor vermeld je alleen het beeld. 

Slide 4 - Slide

Spreekwoorden
Veel spreekwoorden zijn ook metaforen. Je vergelijkt iets met een beeld, zonder dat wat je vergelijkt in de werkelijkheid te noemen. 
- De appel valt niet ver van de boom.
          - Het kind (de appel) lijkt veel op zijn vader of moeder (de 
             boom). 

- Hoge bomen vangen veel wind.
         - In een hoge positie (hoge boom), heb je ook veel 
            verantwoordelijkheden (veel wind). 

Slide 5 - Slide

Personificatie
Met een personificatie stel je een levensloos ding voor als persoon. --> Je geeft een menselijke eigenschap aan iets zonder menselijke eigenschappen.

Voorbeeld:
- Het huis kreunde door de wind --> kreunen
- De toekomst lacht ons toe --> lachen
- Het gevaar loert op elke straathoek --> loeren

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

De maan bespiedde ons vanuit de hemel.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor
D
Beeldspraak

Slide 8 - Quiz

Annie kwam aanrijden in haar koekblik is een ....?
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor
D
Beeldspraak

Slide 9 - Quiz

Hij is een sluwe vos.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor
D
Beeldspraak

Slide 10 - Quiz

Sterren dansen op het ijs.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor
D
Beeldspraak

Slide 11 - Quiz