This lesson contains 10 slides, with text slides.
Wie sagt man auf Deutsch:
1. Ik heb een overhemd gekocht ( kaufen).
2. Heb jij een nieuwe spijkerbroek nodig.
3. De jas zit heel goed
4. Ik vind de broek goedkoop
5. Ik heb geen zakgeld
6. Wacht hij in de ( im ) winkel?