This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
(heten, dunken en voorkomen)
Vraag 1: Staat er een vorm van één van de negen koppelwerkwoorden in de zin?
Vraag 2: Gaat het in de zin om een ‘toestand’ (ook wel: eigenschap)?
Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?