Les 3. Schrijven

Schrijfvaardigheid
1 / 32
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Schrijfvaardigheid

Slide 1 - Slide

El programa 
5 min - bienvenido 
15 min - la rutina diara/ vraagwoorden
10 min - la hora 
25 min - escritura  
20 min - la gramática/quizlet 
15 min - profe de ele 

Slide 2 - Slide

timer
5:00

Slide 3 - Slide

INTERROGATIVOS
VRAAGWOORDEN

Slide 4 - Mind map

Slide 5 - Slide


Praten over je dagelijksactiviteiten. Hoe laat sta je gewoonlijk op? Hoe kom je naar school? Tot hoe laat heb je les? Wat doe je na school? Werk je? Hoe laat eet je ‘s avonds? Wat doe je voordat je naar bed gaat? Hoe laat ga je slapen? 

Heb je een hobby? Welke dagen ga je sporten? Etc. 
Tema :Rutina

Slide 6 - Slide

om je routine te beschrijven ken je:
  • kloktijden
  • dagdelen
  • dagen van de week
  • vocabulaire (dagelijkse/wekelijkse) activiteiten
  • uitgangen (wederkerende) werkwoorden
  • structuurwoorden
  • voorzetsels

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

¿Cómo se pregunta 'Hoe laat is het'?

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Slide

Transcribe la hora + escribe la parte del día
12.30

Slide 11 - Open question

Transcribe la hora + escribe la parte del día
1.15

Slide 12 - Open question

Transcribe la hora:
10.50

Slide 13 - Open question

Objetivo:
Puedo decir la hora en español
😒🙁😐🙂😃

Slide 14 - Poll

¿Cómo escribir frases en español?
Om Spaanse zinnen op de goede manier te schrijven, hou je rekening met de onderstaande vragen 

  1. Staan alle werkwoorden bij elkaar?
  2. Is per zin 1 werkwoord vervoegd?
  3. Staat de ontkenning vóór het vervoegde werkwoord?
  4. Staat het belangrijkste werkwoord in de juiste tijd? (dus tegenwoordige tijd, toekomende tijd, etc.)
  5. Staat dat werkwoord goed vervoegd bij de juiste persoonsvorm? ; yo soy, ellos hablan etc
  6. Staat de tijdsaanduiding* vóór of achteraan de zin?  (gisteren, vanochtend, in 1898, om half drie)
  7. Staat de plaatsbepaling** vóór of achteraan de zin? (hier/daar, in Madrid, bij de Kwakel, boven, achter)
  8. Zijn de bijvoeglijk-,bezittelijk voornaamwoord en lidwoord aan het zelfstandig naamwoord aangepast? vb. : Un libro rojo; Nuestra casa roja.
  9. Hebben de vraagwoorden accenten?  é , í, á ó, ú ?;  Denk ook aan de ¿? en de ¡!
  10. Heb je voor de bijzin de bovenstaande regels opnieuw toegepast?

Stappen om Spaanse zinnen te schrijven

Slide 15 - Slide

1. Staan alle werkwoorden bij elkaar?
Meestal staan de werkwoorden bij elkaar, maar het belangrijkste werkwoord in de zin moet vervoegd zijn

Pedro no quiere hacer sus deberes.
Pedro wil zijn huiswerk niet maken.

Slide 16 - Slide

2. Staat de ontkenning vóór het vervoegde werkwoord?
Pedro No quiere hacer sus deberes, of
Nunca quiere hace sus deberes,
 
Maar bij gebruik van dubbele ontkenning: Pedro no va nunca al cine. 

Slide 17 - Slide

3. Staat het belangrijkste werkwoord in de juiste tijd, vervoegd met de juiste persoonsvorm? Dus...
Tegenwoordige tijd
Voltooid deelwoord
Toekomende tijd.
hablar
(yo) hablo
yo he hablado
voy a hablar
dormir
(yo) duermo
(yo)he dormido
voy a dormir
levantarse
(yo) me levanto
(yo)me he levantado
voy a levantarme

Slide 18 - Slide

4. Staat de tijdsbepaling voor- of achteraan in de zin?
Wat geeft een tijdsbepaling aan? :
(gisteren, vorige maand, in 1898, om half drie, etc.)

"Esta mañana he comido cereales con yogur"
of 
"He comido cereales con yogur esta mañana "
Deze morgen heb ik müsli met yoghurt gegeten 

Slide 19 - Slide

5. Staat de plaatsbepaling voor- of achteraan in de zin?
Wat geeft een plaatsbepaling aan? :
(hier, daar, in Madrid, in de klas, etc.)

"Esta mañana he aprendido muchas cosas nuevas en la clase."
Deze ochtend heb ik veel nieuwe dingen geleerd in de les.
of :
"En Sevilla puedes ver muchos museos interesantes"
"In Sevilla kun je veel interessante musea zien"

Slide 20 - Slide

6. mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud, meervoud bij het bijvoegelijk naamwoord
Het bijvoegelijk naamwoord staat (meestal) achter het zelfstandig naamwoord:
un libro rojo ; unos libros rojos
la camiseta roja ; las camisetas rojas

Denk ook aan de uitzonderingen!: E, L
el libro azul; los libros azules en NIET: azulo, azulos
la camiseta verde ; las camisetas verdes en NIET:verdo, verdos.




Slide 21 - Slide

6. mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud, meervoud bij het bezittelijk voornaamwoord
Het bezitteijk voornaamwoord staat voor het zelfstandig naamwoord en geeft aan van wie iets /iemand is: 
mijn boek  - mi libro ;  mijn boeken - mis libros 
jouw broer - tu hermano; jouw broers - tus hermanos
zijn/haar /uw vriend - su amigo ; zijn vrienden - sus amigos
onze dochter - nuestra hija; onze dochters - nuestras hijas
onze zoon - nuestro hijo ; onze zoons - nuestros hijos
jullie zus - vuestra hermana ; jullie zussen - vuestras hermanas 
hun/uw laptop - su portátil ; hun laptops - sus portatiles




Slide 22 - Slide

Gebruik accenten: á,é,ó,í,ú,ñ,¿,¡
Hoe maak je het? : Alt gr + de letter die je nodig hebt.

1)Vraagwoorden hebben altijd accenten: dóndecómo, qué, quién, cuándo, por qué, cuánto(-s), cuál(-es)
2)Vervoegingen: m.n. bij estar en vaak bij vosotros*
3) Let ook op verschil: él <> el ; hij <> de/het
4) Vaak is er ook een accent bij woorden die eindigen op -ión: 
la canción, la estación, la instrucción.


*) maar niet bij ser, ir en ver!

Slide 23 - Slide


1. De jurk en de tas zijn mooi.
2. Ik ga winkelen in de hoofdstad van Nederland.
3. Wij maken vandaag een wandeling naar de stad.
4. Ik hou niet van dure dingen. 
5. Hoe laat is het? Het is vijf voor negen 's morgens.
6. Het is een reclame voor de modeshow
Zinnen schrijven 1
Schrijf je zinnen zelf!

Docenten herkennen Translate gebruik!

Slide 24 - Slide

Schrijven 1: hier inleveren

Slide 25 - Open question

1 Hij heeft de pizza gegeten.
2 Jullie zijn om 8 uur 's morgens opgestaan 
3 Wij gaan werken bij deze receptie.
4 Zij hebben een regenpak voor de wandeling. 
5 In de koffer liggen een zwembroek, de handdoek en de onvergetelijke slippers.
6 In de winter draag ik een warme trui als ik door de bergen ga. 
7 Ik heb de cursus gedaan om de formulieren in te vullen.
Zinnen schrijven 2
Schrijf je zinnen zelf!

Slide 26 - Slide

Schrijven 2: hier inleveren

Slide 27 - Open question


1. De jurk en de tas zijn mooi.     El vestido y el bolso son bonitos.
2. Ik ga winkelen in de hoofdstad van Nederland. 
Voy a ir de compras en la capital de Holanda.
3. Wij maken vandaag een wandeling naar de ontmoetingsplek.
(Hoy) Damos un paseo al centro hoy.
4. Ik hou niet van dure dingen.     No me gustan las cosas caras.
5. Hoe laat is het? Het is vijf voor negen 's morgens.    
¿Qué hora es? Son las nueve menos cinco de la mañana.
6.Het is een reclame voor de modeshow.   Es un anuncio para la pasarela.
Zinnen schrijven 1; Antwoorden

Slide 28 - Slide

1 Hij heeft de pizza gegeten.  - (Él) ha comido la pizza.
2 Jullie zijn om 8 uur 's morgens opgestaan - (Vosotros) os habéis levantado a las ocho de la mañana.  
3 Wij gaan werken bij deze receptie. - Vamos a trabajar en esta recepción
4 Zij hebben een regenpak voor de wandeling. - Ellos tienen un impermeable para el camino.
5 In de koffer liggen een zwembroek, de handdoek en de onvergetelijke slippers.
 - En la maleta están un bañador, la toalla y las chanclas inolvidables.
6 In de winter draag ik een warme trui als (=cuando) ik door de bergen ga. 
 - En el invierno llevo un jersey abrigado cuando voy por las montañas.
7 Ik heb de cursus gedaan om de formulieren in te vullen.
 - He hecho el curso para rellenar los formularios
Zinnen schrijven 2; Antwoorden

Slide 29 - Slide

¡A trabajar!
¿Qué? blz. 8 (gatentekst) blz 9. (vragen beantwoorden), blz 11. (me gusta/gustan) 
¿Tiempo? 20 min 
¿Cómo? individualmente 
¿Listo? Quizlet 

timer
20:00

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Link

¡Hasta la próxima!
No olvides la tarea!

Slide 32 - Slide