Oorzaak verschil in temperatuur op hoge en lage breedtes?
Klimaatfactoren
Welke klimaatfactoren zijn er?
Slide 2 - Slide
This item has no instructions
https://www.youtube.com/watch?v=SscbBpGmvHA
Slide 3 - Slide
This item has no instructions
Klimaatfactoren
Welke klimaatfactoren zijn er?
- Hoogteligging
- Breedteligging
- Type oppervlak (aanlandige / aflandige wind)
- (Zeestromen)
Slide 4 - Slide
breedteligging: hoge breedte koud en lage breedte warm door figuur 1.3
- invalshoek zonnestralen (oppervlak)
- afstand atmosfeer afleggen
Klimaatsysteem Köppen
5 klimaatzones van Köppen: A tropisch regenklimaat B droog klimaat / aride klimaat C gematigd maritiem klimaat D continentaal klimaat E poolklimaat of polair klimaat
A,C,D,E = op basis van temperatuur
B = op basis van neerslag
Slide 5 - Slide
This item has no instructions
Onderverdeling B-klimaat
B-klimaat is droog: zeer droog of iets minder droog?
Zeer droog = BW (woestijn) (<250mm)
Iets minder droog = BS (steppe) (250mm-500mm)
Slide 6 - Slide
This item has no instructions
Onderverdeling A, C en D klimaat
Toevoeging van kleine letters
f = droge tijd ontbreekt
s = droge tijd in de zomer
w = droge tijd in de winter
Slide 7 - Slide
let hierbij wel op waar de plaats ligt en wanneer voor deze plek de zomer of de winter is.
Onderverdeling E-klimaat
Extra hoofdletter
F = (eeuwige) sneeuw in poolgebieden (< 0°)
H = (eeuwige) sneeuw in hooggebergte (< 0°)
T = toendra (zomer 0° - 10°)
Slide 8 - Slide
EF en EH altijd onder de 0 graden
bij toendra ligt de warmste maand nog boven de 0 graden
In fig. 2.37 van B73 worden 8 klimaatdiagrammen getoond. Op de getoonde klimatenkaart kun je zien waar betreffende plaatsen liggen op aarde en welke klimaten dus in de diagrammen worden getoond. Je gaat nu van de eerste 4 klimaten afzonderlijk bewijzen dat het inderdaad om de getoonde klimaten gaat: 1. Geef aan wat de temp. in de koudste maand is én in de warmste maand. Vergelijk dit met de temperatuurgrenzen tussen de 4 verschillende klimaatgroepen. Om welke hoofdletter gaat het hier dus? 2. Als het om een A-, C-, of D-klimaat gaat: Is er sprake van een droge periode? Zo ja: is dat in de warme periode of de koude periode? (Bedenk dat in de koude periode veel minder water verdampt.) Welke kleine letter moet dus worden toegevoegd? 3. Als het een B-klimaat is: valt er in het gehele jaar <250 mm neerslag óf tussen 250-500 mm? -> Conclusie?
In fig. 1.2 op pagina 11 staan 5 klimaatgrafieken. Je gaat nu van deze klimaatgrafieken bewijzen om welk klimaat het gaat.
1. Geef aan wat de temp. in de koudste maand is én in de warmste maand. Vergelijk dit met de temperatuurgrenzen tussen de 4 verschillende klimaatgroepen. Om welke hoofdletter gaat het hier dus?
2. Als het om een A-, C-, of D-klimaat gaat: Is er sprake van een droge periode? Zo ja: is dat in de warme periode of de koude periode? (Bedenk dat in de koude periode veel minder water verdampt.) Welke kleine letter moet dus worden toegevoegd?
3. Als het een B-klimaat is: valt er in het gehele jaar <250 mm neerslag óf tussen 250-500 mm? -> Conclusie?