Grammar practice - Preposition/Future tense

Grammar practice - Preposition/Future tense
1 / 10
next
Slide 1: Slide
EngelsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammar practice - Preposition/Future tense

Slide 1 - Slide

Voorzetsels
Voorzetsels zijn woorden die:

iets zeggen over de locatie/plaats/richting (in het huis, op het huis, onder het huis) en heb je voorzetsels die iets zeggen over de tijd (om half zeven, op donderdag, in 2012). (In het Engels noemen deze voorzetsels prepositions of place and prepositions of time).

Slide 2 - Slide

What are prepositions in Dutch?
A
voegwoorden
B
voorzetsels
C
lidwoorden
D
bijvoeglijke naamwoorden.

Slide 3 - Quiz

What is a preposition?
A
Tells us more about the noun
B
Tells us more about the verb
C
Is stuck to the start of a noun to change it
D
Tells us where or when something happened

Slide 4 - Quiz

Which preposition?
... winter
A
in
B
at
C
on

Slide 5 - Quiz

Which preposition?
... September
A
in
B
at
C
on

Slide 6 - Quiz

Prepositions of place
Julie is ____ school.
A
on
B
in
C
at
D
by

Slide 7 - Quiz

Prepositions of place:
I'm ______ home.
A
at
B
in
C
on

Slide 8 - Quiz

prepositions:
She was born .... 1995
A
in
B
on
C
at

Slide 9 - Quiz

Do you understand prepositions?
A
YES!
B
I do now :)
C
A little
D
No :(

Slide 10 - Quiz