This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Grammatica (possessive pronouns)
&
Writing skills (schrijfvaardigheid)
Slide 1 - Slide
About today
We beginnen vandaag met een stukje grammatica over bezittelijke voornaamwoorden.
Daarna volgt er uitleg over de schrijfopdracht van aanstaande donderdag en oefeningen daarover.
Slide 2 - Slide
Wanneer gebruik je een bezittelijk voornaamwoord?
Slide 3 - Open question
Welke Engelse bezittelijke voornaamwoorden ken je al?
Slide 4 - Mind map
Possessive (bezittelijke) pronouns
'Zonder van' (staat direct voor het zelfstandig nw)
1. Mijn = My
2. Jouw = Your
3. Zijn = His
4. Haar = Her
5. zijn/haar (ding) = Its
6. Ons/onze = Our
7. Jullie = Your
8. Hun = Their
'Met van' (staat los van het zelfstandig naamwoord)
1. van mij = mine / of mine
2. van jou = yours / of yours
3. van hem = his / of his
4. van haar = hers / of mine
5. van het = its / of its
6. van ons = ours / of ours
7. van jullie = yours / of yours
8. van hen = theirs / of theirs
Slide 5 - Slide
Exercise 1
Choose the correct possessive pronoun
Slide 6 - Slide
This is (mijn) bike, it is (van mij)
A
mine, my
B
my, my
C
mine, mine
D
my, mine
Slide 7 - Quiz
See that dog? (zijn/haar) tail is long.
A
his
B
her
C
its
D
it's
Slide 8 - Quiz
This is a design (van haar).
A
her
B
hers
C
of hers
D
of her
Slide 9 - Quiz
(Onze) mother gave (haar) friend a car.
A
us, hair
B
our, her
C
ours, hers
D
our, hers
Slide 10 - Quiz
This is a book (van mij)
A
my
B
of me
C
of my
D
of mine
Slide 11 - Quiz
(hun) train is late.
A
they
B
them
C
theirs
D
their
Slide 12 - Quiz
Is that car there (van hen)?
A
of them
B
theirs
C
their
D
they
Slide 13 - Quiz
This is a friend (van ons)
A
of ours
B
us
C
of us
D
of our
Slide 14 - Quiz
Exercise 2
Fill in the missing words.
Type the whole sentence.
Slide 15 - Slide
(wij) like (onze) English teacher.
Slide 16 - Open question
(Hij) gave (zijn) mother a kiss.
Slide 17 - Open question
(Zij) is a very nice girl. (Haar) friends are not so nice.
Slide 18 - Open question
Do you have (mijn) bike? No, I have (van hen).
Slide 19 - Open question
(Onze) dog gave (ons) (zijn) stick.
Slide 20 - Open question
(Zijn) friend is also a friend (van mij).
Slide 21 - Open question
(Onze) friend is also a friend (van hen).
Slide 22 - Open question
Schrijfopdracht deze week!
Aanstaande donderdag maken jullie een opdracht over schrijfvaardigheid. Deze opdracht zal donderdag opengezet worden in Magister op het moment dat je les hebt. Je hebt dan een uur de tijd om deze schrijfopdracht te maken en in te leveren via Magister. Je krijgt bijvoorbeeld de opdracht om een brief of review te schrijven. Deze opdracht wordt beoordeeld op basis van goed/voldoende/onvoldoende.
Slide 23 - Slide
Voorbereiding
Ter voorbereiding op deze schrijfopdracht, gaan we een aantal dingen doen vandaag:
Filmpjes bekijken met tips over schrijfvaardigheid.
Een quiz over allerlei schrijfvaardigheidsonderwerpen.
Oefenen via de methode.
Slide 24 - Slide
Eerst een aantal filmpjes.
Kies minstens 2 filmpjes uit de volgende dia's om te bekijken.
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Video
Slide 27 - Video
Slide 28 - Video
Slide 29 - Video
Slide 30 - Video
Writing skills quiz
Nu even een testje om te kijken hoe je ervoor staat. Het zijn allerlei verschillende vragen en opdrachten, maar ze hebben allemaal wel iets met schrijfvaardigheid te maken. Succes!
Slide 31 - Slide
Their / there / they're
According to an old legend, ..... treasure is buried on that island.
A
their
B
they're
C
there
Slide 32 - Quiz
I wonder if ..... planning to go shopping with us.
A
their
B
they're
C
there
Slide 33 - Quiz
I believe Anna left her glasses over ..... .
A
their
B
they're
C
there
Slide 34 - Quiz
It's ..... decision, so I'll just stay out of it.
A
their
B
they're
C
there
Slide 35 - Quiz
Leestekens: Which one is correct? A: I have one goal; to find her. B: I have one goal: to find her.
A
A
B
B
Slide 36 - Quiz
Which one is correct? A: I want butter, sugar and flour. B: I want: butter, sugar and flour.
A
A
B
B
Slide 37 - Quiz
Which one is correct? A: You may be required to bring many things: sleeping bags, pans, utensils, and warm clothing. B: You may be required to bring many things; sleeping bags, pans, utensils and warm clothing.
A
A
B
B
Slide 38 - Quiz
Which one is correct? A: When he got home, (it was already dark outside) he fixed dinner. B: When he got home (it was already dark outside), he fixed dinner.
A
A
B
B
Slide 39 - Quiz
Provide the formal word for (geef het formele/nette woord voor):
kids
Slide 40 - Open question
Provide the formal word for (geef het formele/nette woord voor):
cops
Slide 41 - Open question
Provide the formal word for:
wanna
Slide 42 - Open question
Provide the formal word for:
gonna
Slide 43 - Open question
Zet deze woorden in de juiste volgorde: We - after school - at 3 o'clock - meet
Slide 44 - Open question
Vorm een vraag met deze woorden: I - help - can - you - ?
Slide 45 - Open question
Welke vraagzin is correct? I love chocolate.
A
Love I chocolate?
B
Do I love chocolate?
Slide 46 - Quiz
Welke vraagzin is correct? I walk to school.
A
Do I walk to school?
B
Walk I to school?
Slide 47 - Quiz
Welke vraagzin is correct? Frank has got a big room.
A
Has Frank got a big room?
B
Does Frank have got a big room?
Slide 48 - Quiz
Welke vraagzin is correct? Julie and Jane have got the same bikes.
A
Have Julie and Jane got the same bikes?
B
Doe Julie and Jane have got the same bikes?
Slide 49 - Quiz
I - like - don't - this colour
Slide 50 - Open question
bought - I - last month - a new phone
Slide 51 - Open question
She'll - here - tomorrow - be
Slide 52 - Open question
Tijd voor de methode
Open Unit 4.4
Do exercise 6, 7, 8, 11, 12, 13, 14
Klaar? Leer de woorden + zinnen van dit hoofdstuk via Quizlet.