H4 Waar geef ik mijn geld aan uit?

Burgerschap waar geef ik mijn geld aan uit?
1 / 31
next
Slide 1: Slide
BurgerschapMBOStudiejaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Burgerschap waar geef ik mijn geld aan uit?

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
1. Ik weet waar ik mijn geld aan uitgeef en kan aangeven waarom ik dat doe
2. Ik weet wat budgetteren, sparen en bezuinigen is
3. Ik weet hoe de prijs van dingen wordt bepaald> Vraag en aanbod
4. Ik weet welke rol reclame en social media speelt bij het bepalen van prijzen



Slide 2 - Slide

Je wint een miljoen euro. Wat doe je met dat geld?

Slide 3 - Mind map

1.Waar geef jij het meeste geld aan uit? Schrijf maximaal 3 dingen.

Slide 4 - Open question

Slide 5 - Video

Kan jij goed omgaan met geld? En met wie praat jij over geld?

Slide 6 - Open question

4.1 Kan ik dat betalen?
Uit onderzoek blijkt dat 1 op de 5 leerlingen op middelbare scholen vaak of altijd geld te weinig heeft. Het advies is om te budgetteren. Dit is een overzicht maken van hoeveel geld je hebt en hoeveel geld je uitgeeft. 

Het doel van budgetteren is om zeker te weten dat je altijd genoeg geld hebt. Hierdoor weet je of je meer kunt uitgeven, moet besparen of bezuinigen. 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Wat ben jij kwijt per maand aan eten en drinken?

Slide 9 - Mind map

Slide 10 - Link

Hoeveel procent van scholieren komt soms of regelmatig geld te kort?
A
75%
B
70%
C
55%
D
80%

Slide 11 - Quiz

Tips voor budgetteren
Plannen
Maak elke maand een planning van het geld dat je krijgt en het geld dat je uitgeeft
Sparen
Bedenk hoeveel geld je elke maand kan/wil sparen?
Checken/bezuinigen
Controleer regelmatig hoeveel geld je hebt uitgegeven. Kan je op iets bezuinigen? Op wat?
Bewaren
Bewaar je maandelijkse planning. Zo kan je goed zien hoeveel geld je elke maand uitgeeft, spaart/bezuinigt.

Slide 12 - Slide

2.Welke uitgaven zijn noodzakelijk?
A
cadeautjes
B
reparatie van de fiets
C
concerten
D
huur, gas, water

Slide 13 - Quiz

Noodzakelijk
Niet-noodzakelijk

Slide 14 - Drag question

Slide 15 - Slide

Geld lenen om iets te kopen?
Gevolgen, risico's? 

Slide 16 - Slide

Heb je wel eens geld geleend om iets te kunnen kopen? Wat wilde je kopen?

Slide 17 - Open question

Waarom is geld lenen niet echt slim?

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Video

Wie bepaalt de prijs van dingen?
  • Een consument koopt een product en een bedrijf maakt het product. 
  • Er is VRAAG en AANBOD

  • Als er veel vraag is, maar weinig aanbod, kunnen bedrijven een hogere prijs voor een product vragen

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Reclame en social media
Vraag en aanbod wordt  ook bepaald door reclame en social media

Bijvoorbeeld: Een populaire influencer zegt dat je alleen nog Red Bull moet drinken. Wat gebeurt er dan met de VRAAG EN AANBOD?


Slide 22 - Slide

Reclame

  • Reclame kan zo overtuigend zijn dat het iemand producten koopt die hij niet nodig heeft. 

Slide 23 - Slide

Sparen = ......
A
geld lenen
B
extra geld bewaren, bijvoorbeeld op de bank
C
geld uitgeven
D
geld verliezen

Slide 24 - Quiz

Bezuinigen= .....
A
minder geld aan iets besteden dan normaal
B
geld lenen
C
hetzelfde als sparen
D
weinig geld uitgeven

Slide 25 - Quiz

budgetteren=
A
minder geld uitgeven
B
een plan maken van hoeveel geld je hebt en hoeveel geld je kan uitgeven/sparen
C
sparen
D
hetzelfde als geld lenen

Slide 26 - Quiz

Een kipburger kopen in de aula is een .......... uitgave.
A
niet noodzakelijke
B
noodzakelijke
C
stomme

Slide 27 - Quiz

Als de vraag naar een product groot is, maar het aanbod klein, dan wordt dat product....
A
goedkoop
B
duur
C
niet duurder en niet goedkoper

Slide 28 - Quiz

Als de vraag naar een product klein is, maar het aanbod is groot, dan wordt dat product.....
A
goedkoper
B
duurder
C
niet duurder en niet goedkoper

Slide 29 - Quiz

Mr Beast zeg dat je alleen nog HARRY POTTER BOEKEN moet lezen. De vraag wordt dan....
A
kleiner
B
groter
C
niet groter en niet kleiner

Slide 30 - Quiz

De HARRY POTTER BOEKEN worden dan....
A
duurder
B
goedkoper
C
niet duurder en niet goedkoper

Slide 31 - Quiz