Paragraaf 3.4 - Kookpunt en smeltpunt

Wanneer verdampt water?
A
alleen als de zon schijnt
B
alleen als het kookt
C
bij elke temperatuur tussen 0 °C en 100 °C
1 / 11
next
Slide 1: Quiz
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wanneer verdampt water?
A
alleen als de zon schijnt
B
alleen als het kookt
C
bij elke temperatuur tussen 0 °C en 100 °C

Slide 1 - Quiz

Welke van de volgende uitspraken is waar?
A
Als water kookt, dan neemt de temperatuur van het water toe
B
Als water kookt, dan blijft de temperatuur van het water gelijk
C
Als water kookt, dan neemt de temperatuur van het water af

Slide 2 - Quiz

Welke van de volgende uitspraken is waar?
A
De bellen in kokend water bestaan uit waterdamp
B
De bellen in kokend water bestaan uit lucht
C
De bellen in kokend water bestaan uit nevel

Slide 3 - Quiz

Voordat water kookt ontstaan er bellen. De bellen die ontstaan...........
A
tijdens het verwarmen bestaan uit lucht
B
tijdens het verwarmen bestaan uit waterdamp
C
tijdens het verwarmen bestaan uit water

Slide 4 - Quiz

In de tabel staan een aantal stoffen.
Welke van deze stoffen is een gas bij 20 °C?
A
alcohol
B
goud
C
kwik
D
butaan

Slide 5 - Quiz

Kookpunt van water is..?
A
0 graden Celsius
B
50 graden Celsius
C
- 100 graden Celsius
D
100 graden Celsius

Slide 6 - Quiz

Aluminium heeft een smeltpunt van 660 °C en een kookpunt van 2467 °C. Welke fase heeft aluminium bij 1000 °C?
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas

Slide 7 - Quiz

Aceton heeft een smeltpunt van -95 °C en een kookpunt van 56 °C. Welke fase heeft Aceton bij 100 °C?
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas

Slide 8 - Quiz

In de tabel staan vijf stoffen.
Welke van deze stoffen is vast bij 750 °C?
A
alcohol
B
aluminium
C
glycerol
D
goud

Slide 9 - Quiz

Als je zout of antivries aan water toevoegt wordt...........
A
water een Vaste stof
B
het vriespunt van water hoger
C
het vriespunt van water lager
D
het kookpunt van water hoger

Slide 10 - Quiz

Bouillon is zout: in een liter soep zit ongeveer 15 g zout. Het water uit de kraan is zoet: het bevat (bijna) geen zout.
Welke uitspraak is juist?
A
soep bevriest bij een hogere temperatuur dan water
B
soep bevriest bij dezelfde temperatuur dan water
C
soep bevriest bij een lagere temperatuur dan water

Slide 11 - Quiz