1KGT Grammatica woordsoorten

Grammatica woordsoorten
1 kader(mavo)
Thorbecke Scholengemeenschap
locatie vmbo-pro
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica woordsoorten
1 kader(mavo)
Thorbecke Scholengemeenschap
locatie vmbo-pro

Slide 1 - Slide

Een werkwoord is een…
A
woordsoort
B
zinsdeel

Slide 2 - Quiz

In een zin
A
staat minstens één werkwoord
B
staan altijd meer werkwoorden

Slide 3 - Quiz

In dit rijtje staat één werkwoord. Welke is dat?
A
oplader
B
stekker
C
usb-poorten
D
verbinden

Slide 4 - Quiz

In dit rijtje staat één werkwoord. Welke is dat?
A
kranten
B
lezen
C
nieuws-app
D
nieuwsbericht

Slide 5 - Quiz

In dit rijtje staat één werkwoord. Welke is dat?
A
drank
B
koffie
C
thee
D
schenken

Slide 6 - Quiz

In dit rijtje staat één werkwoord. Welke is dat?
A
hardlopen
B
kilometers
C
schoenen
D
trajecten

Slide 7 - Quiz

In dit rijtje staat één werkwoord. Welke is dat?
A
Stopten
B
Veiligheid
C
Verkeerslicht
D
Zebrapad

Slide 8 - Quiz

In dit rijtje staat één werkwoord. Welke is dat?
A
fabriek
B
ploegendienst
C
salaris
D
werkten

Slide 9 - Quiz

In dit rijtje staat één werkwoord. Welke is dat?
A
cijfers
B
geleerd
C
toetsweek
D
Edward

Slide 10 - Quiz

In dit rijtje staat één werkwoord. Welke is dat?
A
bladzijde
B
boek
C
roman
D
schrijver

Slide 11 - Quiz

Noteer per zin alle lidwoorden, zelfstandige naamwoorden en werkwoorden

Nintendo begon als fabrikant van handgemaakte speelkaarten.


Slide 12 - Open question

Noteer per zin alle lidwoorden, zelfstandige naamwoorden en werkwoorden

In de tweede helft van de twintigste eeuw experimenteerde het bedrijf met speelgoed.


Slide 13 - Open question

Noteer per zin alle lidwoorden, zelfstandige naamwoorden en werkwoorden

In de jaren zeventig van de vorige eeuw hebben ze grote speelautomaten ontwikkeld.


Slide 14 - Open question

Noteer per zin alle lidwoorden, zelfstandige naamwoorden en werkwoorden

In 1980 bracht Nintendo zijn eerste draagbare console op de markt.

Slide 15 - Open question

Noteer per zin alle bijvoeglijke naamwoorden

Wendy was erg teleurgesteld over de lage opkomst.



Slide 16 - Open question

Noteer per zin alle bijvoeglijke naamwoorden

De docent had een moeilijke vraag voor een bonuspunt in de toets opgenomen.


Slide 17 - Open question

Noteer per zin alle bijvoeglijke naamwoorden

Gillend rende June weg bij de enge hond.


Slide 18 - Open question

Noteer per zin alle bijvoeglijke naamwoorden

Veel leerlingen vinden spannende fantasyboeken, zoals Harry Potter leuk.

Slide 19 - Open question

Noteer per zin alle bijvoeglijke naamwoorden

Enkele fanatieke fans reisden af naar Noorwegen.


Slide 20 - Open question

Noteer per zin alle bijvoeglijke naamwoorden

In de Jumbo zijn de croissants goedkoop.

Slide 21 - Open question

Geef van de volgende woorden aan of je ze WEL of NIET als bijvoeglijk naamwoord kan gebruiken.
WEL
NIET
batterij
blauw
Gerard
matig
seizoen
smal
toetsenbord
zuiver

Slide 22 - Drag question

Een voorzetsel gebruik je in combinatie met een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quiz

Een voorzetsel staat altijd aan het begin van een zinsdeel
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quiz

Noteer alle voorzetsels

Hoe kun je nou je mobiel laten vallen in het toilet?


Slide 25 - Open question

Noteer alle voorzetsels

Tijdens de zomervakantie gaan we een week naar Ameland.


Slide 26 - Open question

Noteer alle voorzetsels

Een artiest heeft op een muur achter onze straat een muurschildering gemaakt.


Slide 27 - Open question

Noteer alle voorzetsels

Vanwege de vele regen, moesten we een uur schuilen in de dug-outs.

Slide 28 - Open question

Lees de tekst
UNICEF

UNICEF werkt aan (28) een wereld waarin meisjes en jongens zich volledig kunnen (29) ontwikkelen en dezelfde rechten en kansen hebben. En dat is hard nodig, want (30) in de wereld worden dagelijks meisjes achtergesteld en (31) gediscrimineerd. Ze voeren verschillende projecten uit in ruim vijftig landen in bijvoorbeeld Afrika. (32) Meisjes moeten kunnen leren, moeten zich kunnen ontwikkelen, moeten voor zichzelf op kunnen komen en moeten eigen (33) beslissing kunnen nemen. Samen (34) met steun van duizenden sponsors hoof UNICEF aan een (35) beter leven voor meisjes en jongens in onze programmalanden.

Slide 29 - Slide

In de tekst waren woorden onderstreept, geef nu per woord aan om welk woordsoort het gaat.
Kies uit werkwoord, zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord of voorzetsel

EEN

Slide 30 - Open question

In de tekst waren woorden onderstreept, geef nu per woord aan om welk woordsoort het gaat.
Kies uit werkwoord, zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord of voorzetsel

ONTWIKKELEN

Slide 31 - Open question

In de tekst waren woorden onderstreept, geef nu per woord aan om welk woordsoort het gaat.
Kies uit werkwoord, zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord of voorzetsel

IN

Slide 32 - Open question

In de tekst waren woorden onderstreept, geef nu per woord aan om welk woordsoort het gaat.
Kies uit werkwoord, zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord of voorzetsel

GEDISCRIMINEERD

Slide 33 - Open question

In de tekst waren woorden onderstreept, geef nu per woord aan om welk woordsoort het gaat.
Kies uit werkwoord, zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord of voorzetsel

MEISJES

Slide 34 - Open question

In de tekst waren woorden onderstreept, geef nu per woord aan om welk woordsoort het gaat.
Kies uit werkwoord, zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord of voorzetsel

BESLISSING

Slide 35 - Open question

In de tekst waren woorden onderstreept, geef nu per woord aan om welk woordsoort het gaat.
Kies uit werkwoord, zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord of voorzetsel

MET

Slide 36 - Open question

In de tekst waren woorden onderstreept, geef nu per woord aan om welk woordsoort het gaat.
Kies uit werkwoord, zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord of voorzetsel

BETER

Slide 37 - Open question