This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
wat gaan we doen deze les?
Quiz voorkennis hoofdstuk 6
uitleg paragraaf 1
maken opdrachten "wat weet je nog" en paragraaf 1
Slide 1 - Slide
Een voorbeeld van directe belastingen is..
A
de BTW die je betaalt als je afrekent bij Albert Heijn
B
de belasting die door je betaalt over je loon
C
de accijns die je betaalt op een liter benzine
D
toeristenbelasting die je als toerist in een hotel betaalt
Slide 2 - Quiz
Loonbelasting is een ... belasting.
A
directe
B
indirecte
Slide 3 - Quiz
Accijns noem je ....
A
Directe belasting
B
Indirecte belasting
Slide 4 - Quiz
Belasting over inkomen, winst en vermogen noem je ...
A
directe belasting.
B
indirecte belasting.
Slide 5 - Quiz
Btw noem je ...
A
directe belasting.
B
Indirecte belasting
Slide 6 - Quiz
Bekijk de onderstaande belastingen. Door wie worden ze betaald?
BV's en NV's
Consumenten
Werknemers
accijns
loonbelasting
btw
vennootschapsbelasting
Slide 7 - Drag question
Wat is de betekenis van collectieve voorzieningen?
A
Dit zijn voorzieningen die men zelf kan maken
B
Voorzieningen die goedkoop zijn voor iedereen.
C
Voorzieningen die door de overheid worden geproduceerd.
Slide 8 - Quiz
Als de overheid meer uitgaven dan inkomsten verwacht, is er een ...
A
begrotingsoverschot.
B
begrotingsevenwicht.
C
begrotingsaanbod.
D
begrotingstekort.
Slide 9 - Quiz
Nettoloon =
A
brutoloon - (loonbelasting + sociale premies)
B
brutoloon - loonbelasting
C
brutoloon - sociale premies
D
brutoloon
Slide 10 - Quiz
Welk loon krijg je op je bankrekening gestort?
A
brutoloon
B
nettoloon
C
SV-loon
Slide 11 - Quiz
Van je brutoloon worden je verzekeringspremies betaald
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quiz
Wat moet de werknemer van zijn brutoloon betalen?
A
BTW
B
Premie sociale zekerheid
C
Loon belasting
D
Loonbelasting en premie sociale zekerheid werknemer
Slide 13 - Quiz
welke twee soorten BTW ken je, en wat zijn de percentages?
A
kort en lang, 6% en 20%
B
kort en lang, 9% en 21%
C
hoog en laag, 6% en 21%
D
laag en hoog, 9% en 21%
Slide 14 - Quiz
Wat is een indirecte belasting?
A
Een belasting die je rechtstreeks aan de overheid betaalt
B
Een belasting die je via de belastingdienst aan de overheid betaalt
C
Een belasting die je via een winkelier aan de overheid betaalt
Slide 15 - Quiz
Niek koopt een nieuwe fiets. De prijs ervan is € 650 exclusief 21% btw. Bereken de prijs die Niek betaalt voor zijn fiets. Geef de berekening.
timer
2:30
Slide 16 - Open question
Naomi heeft een ongeluk gehad. Ze heeft haar pols bezeerd en is hiermee naar een dokter gegaan. De dokter legt een drukverband aan en verstuurt hiervoor een rekening.
Kies welk btw-tarief de dokter in rekening brengt.
A
het lage tarief
B
het hoge tarief
C
0%, want doktersdiensten zijn vrij van btw
Slide 17 - Quiz
Aan het einde van de les kan je uitleggen:
- wat groei betekent voor de economie
- wat de gevolgen zijn van economische
groei en krimp voor de overheidsfinanciën
- wat de burgers merken van economische
groei
Slide 18 - Slide
Economische groei
Slide 19 - Mind map
Slide 20 - Video
Geen economische groei
Als de groei langere tijd daalt en lager is dan gemiddeld, spreek je van een recessie.
Het bbp kan zelfs krimpen, de totale productie neemt af.
Als een recessie langere tijd aanhoudt of als het bbp krimpt, spreek je van een economische crisis.
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Gevolgen van economische krimp voor de overheid:
minder productie - meer werkloosheidsuitkeringen;
minder productie - minder btw;
minder inkomen - minder (inkomsten)belasting;
minder winst - minder (winst)belasting;
begrotingstekort zal toenemen bij gelijke uitgaven.
Slide 23 - Slide
Weg met de crisis!
Nederland kan uit de recessie komen door de economie te stimuleren:
meer geld naar infrastructuur
de inkomstenbelasting verlagen
subsidie geven aan bedrijven die willen investeren in vernieuwende producten