*Grammatica zinsontleding mhv1 zinsdeelstrepen, pv en on

Grammatica zinsontleding H1
- zinsdelen
- persoonsvorm
- onderwerp
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica zinsontleding H1
- zinsdelen
- persoonsvorm
- onderwerp

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les kun je: 
- de persoonsvorm van een zin vinden
- het onderwerp van een zin vinden
- zinnen in zinsdelen verdelen 

Slide 2 - Slide

Ik weet voorafgaand aan dit lesuur al wat zinsdelen zijn en wat de persoonsvorm en het onderwerp is
A
Ja
B
Nee

Slide 3 - Quiz

Zinsdelen
Zinsontleding is eigenlijk het verdelen van een zin in stukjes.

Ieder stukje geef je dan een naam. Deze naam kan bestaan uit meerdere woorden, maar ook uit een apart woord.
 Al die zinsdelen hebben een bepaalde functie in de zin. Om te weten wat een zinsdeel is, zoek je allereerst de persoonsvorm in de zin. Dit is ook een zinsdeel. Alles wat je voor de persoonsvorm kunt plaatsen is een apart zinsdeel. 

Slide 4 - Slide

Nederland | is | zaterdag | derde | geworden | op het wereldkampioenschap voetbal.
Is / Nederland / zaterdag / derde / geworden / op het wereldkampioenschap voetbal? 
Zaterdag / is / Nederland / derde / geworden / op het wereldkampioenschap voetbal. 
Derde / is / Nederland / zaterdag / geworden / op het wereldkampieonschap voetbal
Op het wereldkampioenschap voetbal / is / Nederland / zaterdag / derde / geworden. 

Slide 5 - Slide

Neem onderstaande zin over en zet streepjes tussen de zinsdelen.
Nederland is zaterdag derde geworden op het wereldkampioenschap voetbal

Slide 6 - Open question

Hoeveel verschillende zinnen kun je met onderstaande zin maken door de woordvolgorde te veranderen?

In Rotterdam krijgen fietsers bij regenweer sneller een groen stoplicht.


A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 7 - Quiz

Persoonsvorm (pv)
Er zijn meerder manieren om de persoonsvorm te vinden, maar wij gebruiken één manier: 

Zet de zin in een andere tijd. Het werkwoord dat verandert, is de persoonvorm. 

Hij is naar het strand geweest --> Hij was naar het strand geweest

Slide 8 - Slide

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

Mila en Sem hebben de hele dag spullen klaargezet voor de vrijmarkt.

Slide 9 - Open question

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

Achter de sportvelden laten de mensen hun hond uit.

Slide 10 - Open question

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

Die instelling verzamelt kapotte mobieltjes voor hergebruik.

Slide 11 - Open question

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

Wie is gisteren naar de bioscoop geweest?

Slide 12 - Open question

Onderwerp (ow)
Het onderwerp van een zin hangt samen met de persoonsvorm. Een zin geeft weer wat er met het onderwerp aan de hand is, wat het onderwerp overkomt of doet. In een enkelvoudige zin zit altijd maar één onderwerp. In een samengestelde zin kunnen meerdere onderwerpen zitten. Het is belangrijk dat je weet dat het onderwerp uit meerdere woorden kan bestaan!

Slide 13 - Slide

Noteer het onderwerp van onderstaande zin:

Op het einde werd de finale erg spannend.

Slide 14 - Open question

Noteer het onderwerp van onderstaande zin:

Het rode huis met de groene luiken en de blauwe voordeur moet grondig gerenoveerd worden.

Slide 15 - Open question

Noteer het onderwerp van onderstaande zin:

Rechts naast de sporthal speelt een klein jongetje.

Slide 16 - Open question

Wat is de pv in onderstaande zin?
Door de najaarsstorm waaiden de dakpannen van het dak.

Slide 17 - Open question

Wat is de pv in onderstaande zin?
Hij sloeg de spijker op de kop.

Slide 18 - Open question

Wat is de pv in onderstaande zin?

De docent heeft het proefwerk nog niet nagekeken.

Slide 19 - Open question

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Mijn zusje gaat nooit naar die discotheek

Slide 20 - Open question

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Sam speelt graag verstoppertje.

Slide 21 - Open question

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Op donderdag is het restaurant bij mij op de hoek gesloten.

Slide 22 - Open question

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Wie heeft dat aan de docent gevraagd?

Slide 23 - Open question

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Het heeft vannacht keihard geregend.

Slide 24 - Open question

Ik vind dit
A
makkelijk
B
moeilijk
C
niet moeilijk, maar ook niet makkelijk

Slide 25 - Quiz