Altijd: pv, ow, wg/ng Niet altijd:
- lijdend voorwerp (lv) -> wie/wat + wg + ow?
- meewerkend voorwerp (mv) -> aan/voor wie + wg + ow + lv?
- voorzetselvoorwerp (vv) -> werkwoord met vast voorzetsel (rekenen op, grenzen aan, vergelijken met ). figuurlijk -> 1. pv + ow + wg.
2. kijk of er een ww is met vast voorzetsel
3. kijk of het vz niet letterlijk wordt gebruikt.
4. het zinsdeel dat begint met vast voorzetsel is vv
- bijwoordelijke bepaling (bwb) -> hoe? hoelang? hoever? waar? waardoor? waarheen? waarom? waarover? waarvandaan? wanneer? waar....?. Ook woorden als niet, wel, zeker, absoluut etc.