Herhaling werkwoorden

el programa de hoy
Martes 26 de noviembre
  • Cijfers toets en SO (filmpje)
  • Repaso:
- de werkwoorden o p -ar, -er, -ir
- de onregelmatige ww 'ser' en 'estar'

1 / 34
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

el programa de hoy
Martes 26 de noviembre
  • Cijfers toets en SO (filmpje)
  • Repaso:
- de werkwoorden o p -ar, -er, -ir
- de onregelmatige ww 'ser' en 'estar'

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Geef de infinitivo (hele werkwoord) van een
ww op -ar/-er en -ir (3 werkwoorden)

Slide 3 - Mind map

persoonlijke vnw - los pronombres
yo                                   (ik)
tú                                    (jij)
él/ella/usted              (hij/zij/u)
nosotros/nosotras  (wij)
vosotros/vosotras    (jullie)
ellos/ellas/ustedes   (zij m/zij v/ u mv)

In het Spaans hoeft het persoonlijk vnw er niet bij te staan. Je kunt aan het werkwoord zien welke persoon bedoeld wordt.

Slide 4 - Slide

Verbos regulares en presente

Slide 5 - Slide

yo
él, ella, usted
nosotros/ nosotras
vosotros/ vosotras
ellos, ellas, ustedes
viven
hablo
vende 
vivimos
vendo
es
eres
habla
aprendemos
estudiáis
trabajan
hablamos
vivís
escribes
buscamos
sois
son

Slide 6 - Drag question

Slide 7 - Slide

tener
tengo un perro
tienes una casa
tiene un coche
tenemos móvil
tenéis ordenador
tienen muchos amigos 
tengo 22 años

Slide 8 - Slide

SER
Maak DEZE opdracht
timer
5:00

Slide 9 - Slide

ser, yo
A
soy
B
eres
C
es
D
sois

Slide 10 - Quiz

Wat is de juiste vervoeging van
vosotros (ser)
A
eres
B
somos
C
soy
D
sois

Slide 11 - Quiz

Nosotros...........(hablar)

Slide 12 - Open question

hablar, tú

Slide 13 - Open question

ser, usted

Slide 14 - Open question

estar, vosotros

Slide 15 - Open question

ser, yo

Slide 16 - Open question

Wat betekend 'HAY'?

Slide 17 - Open question

tener, Pepe

Slide 18 - Open question

¿Cuántos años tienes?(hele zin typen)

Slide 19 - Open question

Wat betekend 'vivir' (2)?

Slide 20 - Open question

Kies het juiste: diecinueve y veinticuatro
A
18 y 24
B
18 y 34
C
19 y 24
D
28 y 14

Slide 21 - Quiz

Nosotros (vivir)
A
vivisteis
B
vivimos
C
vivemos
D
vivís

Slide 22 - Quiz

Tú ......................(vivir) en Amersfoort
A
vivas
B
vives
C
vivis
D
vivéis

Slide 23 - Quiz

Persoonlijke voornaamwoorden

(yo)                                                
(tú)                                   
(él, ella, usted, ..)               La chica / El señor Perez / El supermercado/La oficina

(nosotros/-as)                    Maria y yo / tú y yo
(vosotros/-as)                     Maria y tú
(ellos, ellas, ustedes, ..)  Juan y Maria/Los museos/Las ciudades

Slide 24 - Slide

cantar, Carmen y yo

Slide 25 - Open question

vender, Paco y tú

Slide 26 - Open question

María y José (vivir)

Slide 27 - Open question

Slide 28 - Slide

Wat is het getal 9?
A
diez
B
siete
C
nueve
D
ocho

Slide 29 - Quiz

schrijf het getal uit in het Spaans:
16
A
dieciséis
B
diezicéis
C
diesiséis
D
diez y séis

Slide 30 - Quiz

 los números

klik op: A PRACTICAR om te oefenen (selecteer mode ACTIEF)

Slide 31 - Slide

¿Quieres practicar más?
Wil je meer oefenen? 


Slide 32 - Slide

Leren vervoegen met VERBUGA 
timer
10:00

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Link